Veel gestelde vragen This is a new feature at this site. An interactive way to talk about the genealogies

The owner of this website pays about 50 dollar per month to keep this webiste in the air. In order to view the data follow this link donate any amount you want. Now also possible on a bankaccount in the Netherlands, made possible by the familybank . The site gets 80.000 hits daily. Please click on the advertisements to generate money for me

Home Search Login Your Bookmarks  
Share Print Bookmark


Bergues, Hauts-de-France, France



Wikipedia links for
Bergues, Hauts-de-France, France
[Bergues] [Hauts-de-France] [France]
 
 


Notes:
Sint-Winoksbergen of Bergen (Frans: Bergues) is een gemeente en kantonhoofdplaats in het noordwesten van Frankrijk (in Frans-Vlaanderen) en maakt deel uit van het arrondissement Duinkerke (Franse Westhoek) in het Noorderdepartement. De gemeente telt 4306 inwoners (eerste kwartaal 2005) en heeft een totale oppervlakte van 132 ha. De hoogte varieert er tussen de 3m en de 22m. Het stadje ligt aan de A25 tussen Duinkerke en Rijsel. De Kolme verbindt de stad met Veurne en met de Aa bij Waten (Watten).

In de gemeente ligt spoorwegstation Bergues.

Geschiedenis

Het verhaal gaat dat de Bretonse koningszoon Winok zich ergens tussen 665 en 675 samen met enkele metgezellen teruggetrokken zou hebben op de Groenenberg, een eenzame heuvel aan de rand van de voormalige kustmoerassen. Hun vestiging groeide echter al gauw uit tot een kloostertje; daarom zocht Winok opnieuw de stilte in het iets zuidelijker gelegen Wormhout, waar hij in 717 ook begraven werd.

Toen de Noormannen in de tweede helft van de 9e eeuw begonnen binnen te vallen, bouwde graaf Boudewijn II de Kale op de Groenenberg een primitieve versterking. Later zou graaf Boudewijn IV met de Baard omstreeks 1022 hier de door de Noormannen in de as gelegde Sint-Winokskerk heropbouwen en er het gebeente van de heilige te rusten leggen. Daarmee was meteen ook de basis gelegd voor de latere abdij.

De voor de handel zeer gunstige ligging aan zee en de aanwezigheid van een belangrijk geestelijk centrum als de abdij betekenden een sterke stimulans voor de jonge nederzetting, zeker toen de graven van Vlaanderen er in 1028 een echte burcht bououwden. Het verlenen van een keure in 1240 voorzag in een extra prikkel voor stad, die een snelle topografische ontwikkeling kende. De bestuurlijke onafhankelijkheid vond haar uitdrukking in het belfort, waarvan de bouw in 1240 door de graaf werd toegestaan. Bergen werd een haven en een textielcentrum van regionale betekenis, met sedert 1276 een eigen wolmarkt en in de volgende eeuwen ook twee druk bezochte laken- en doekmarkten. De Vlaamse graven gaven de nederzetting een van torens voorziene vestingmuur.

Zelfs de ietwat ongunstige ligging aan de grens met erfvijand Frankrijk had niet echt invloed, hoewel oorlog manifest in de geschiedenis van Sint-Winoksbergen aanwezig is: in 1297 veroverde Robert II van Artois de stad, die hij echter reeds in 1301 weer moest afstaan.

De weversgilden, die in de Vlaamse steden de feitelijke macht in handen hadden, dwongen Lodewijk van Male ertoe de Engelse koning Eduard III als suzerein te erkennen. Lodewijk verloofde zich in Sint-Winoksbergen met diens dochter Isabella.

Karel VI van Frankrijk nam het plaatsje in op 3 september 1383 en brandde het plat. In 1494 woedde er opnieuw brand, en in 1558 volgden plunderingen door de troepen van de Franse maarschalk de Thermes. Ten slotte kreeg Bergen tweemaal het bezoek van fanatieke beeldenstormers.

In 1583 werd het stadje na een belegering door Alexander Farnese ingenomen en in puin gelegd. De nieuwe heer, de Spaanse koning Filips II, liet het echter volledig heropbouwen, een daad die nog tot op heden sterk het uitzicht van Sint-Winoksbergen bepaalt. De stad had nog steeds een bestuurlijke en juridische functie, was een bloeiend geestelijk centrum en huisvestte een garnizoen. De vestiging van talrijke gegoede families in prachtige herenhuizen was er een gevolg van. De haven aan de Kolme kon toen veertig à vijftig schepen herbergen.

In 1658 veroverde Lodewijk XIV de stad, die na de Vrede van Aken in 1668, definitief bij Frankrijk werd gevoegd. Onder Lodewijk XIV werd vervolgens Duinkerke uitgebouwd tot een grote marinebasis en havenstad, die Bergen in de komende eeuwen volledig zou overvleugelen.

De Franse Revolutie markeert het begin van een economische ineenstorting, een voortdurende achteruitgang en een blijvende verarming. Alle kerkelijke instellingen worden afgeschaft en de meeste ervan gesloopt; buiten de graanhandel is elke activiviteit er verdwenen en in de door Duinkerke overschaduwde haven blijft elk schip weg. Door de nabijheid van de Duinkerkse veste verliest het bovendien zijn eeuwenoud militair belang, waardoor de daarmee samenhangende functies een na een overbodig en dus afgeschaft worden.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog teisterden langeafstandsgeschut en luchtbombardementen de gemeente. In het kader van de verdediging van haar grote concurrent Duinkerke was Bergen in 1940 het toneel van felle gevechten, artilleriebeschietingen en bombardementen die haar in het hart troffen. Toen op 2 juni van dat jaar een bres in de verdediging werd geslagen, was het stadje voor 60% verwoest. Het belfort, dat algemeen als het mooiste van Frankrijk beschouwd werd, werd op 16 september 1944 opgeblazen; pas in 1961 werd het heropgebouwd.

Tegenwoordig heeft Bergen slechts een geringe regionale betekenis, onder meer op gebied van onderwijs. In de nabijheid van de industrie-reus Duinkerke leeft men er tussen de talrijke monumenten, resten van een rijk verleden. De roeping van de stad ligt dan ook bij het toerisme, dat zich in de laatste jaren sterk ontwikkeld heeft.

In het voorjaar van 2008 kreeg de stad grote bekendheid dankzij de succesvolle film Bienvenue chez les Ch'tis van regisseur en acteur Dany Boon. In de film wordt overigens slechts één zin Vlaams gesproken; het Ch'ti hoort historisch gezien eigenlijk niet in deze Frans- Vlaamse stad thuis.

Burgerlijk erfgoed

Tussen 1863 en 1871 bouwde de Bergense architect A. Outters het stadhuis, een min of meer getrouwe kopie van het landhuis uit 1665, maar met een centrale ingang en een vierkante plattegrond, een voor Vlaanderen ongewone verhouding. De blauwmarmeren gevel staat enkele meters verder dan zijn in 1882 gesloopte voorganger en incorporeert er enkele oude bouwelementen van, waaronder het jaartal 1665 en het wapenschild van Filips IV van Spanje (1663).

Rechts bevindt zich onder het middelste benedenvenster het borstbeeld van de dichter Alphonse de Lamartine, volksvertegenwoordiger voor Zee-Vlaanderen in 1883 en 1839, na een eerdere mislukking in 1831. Het is overigens vooral dankzij zijn verwantschap met de invloedrijke handelaarsfamilie Coppens uit Hondschote dat hij verkozen raakte. Rechts van het stadhuis herinnert een gedenkplaats in de gevel van het "hôtel de la Tête d'Or" dat Lamartine er verbleef en er op 6 juli 1831 zijn Réponse à Némésis dichtte.

Tegenover het stadhuis staat het belfort van Sint-Winoksbergen.

Nabij de Sint-Maartenskerk verrijst de indrukwekkende Mons Pietatis ofte Berg van Barmhartigheid, het pandjeshuis dat tussen 1629 en 1633 werd gebouwd door Wenceslas Coebergher. Deze was een van die veelzijdige getalenteerde figuren waar er op het einde van de 16e eeuw wel meer van waren. Ze zochten oplossingen voor de problemen waar de mensheid mee worstelde, bedreven wetenschap, schreven geschiedenis met door henzelf bedachte en onder hun leiding uitgevoerde belangrijke en meestal omvangrijke werken, en vonden tussendoor nog de tijd om niet onverdienstelijk te dichten en/of te schilderen. Coebergher werd na een verblijf van 25 jaar in Italië in 1604 naar Brussel geroepen om daar als hofschilder te gaan werken. Hij maakte niet alleen naam met de drooglegging van De Moeren, maar liet ook als architect een aanzienlijke nalatenschap voor ons achter.

De Mons Pietatis is wel een van zijn fraaiste scheppingen. Dit in de afgelopen decennia gerestaureerde en als museum ingerichte bouwwerk werd tussen 1629 en 1633 opgetrokken in een Vlaamse renaissancestijl die duidelijk Italiaanse invloeden verraadt. Hij bouwde het als reactie op de woekerpraktijken van de Lombarden, een vooral op financieel gebied zeer uitgekookt volkje, dat in die jaren rentes tot 33% vroeg op geleende gelden. Uiteraard heeft zijn pandjeshuis weinig met barmhartigheid te maken, maar men leende er wel geld op reële voorwaarden, wat goedbeschouwd toch een vorm van barmhartigheid moet geleken hebben voor diegenen die tot dan toe uitgezogen werden.

De verhoogde halsgevel van het gebouw in bak- en natuursteen draagt in de top het jaartal 1630. Het herbergt het stadsarchief met de rijke bibliotheek van de Sint-Winoksabdij en sinds 1956 ook het Stedelijk Museum. Het eerste omvat heel wat verlluchte manuscripten, waaronder de hagiografieën van de heiligen Winok, Oswald en Livina door de 12e-eeuwse monnik Drogo; het tweede is vooral een schilderijenmuseum, met werken van bekende en minder bekende Vlaamse, Franse en Italiaanse meesters, maar ook met kunstschatten uit de abdij, souvenirs uit de lokale historie en een ornithologische collectie ...

In het stadscentrum treffen we nog een behoorlijk aantal historische gevels aan, die een sterk sfeerbepalend karakter bezitten, maar waaronder er zich geen houten exemplaren meer bevinden. Die verdwenen in de 19e eeuw.

Tot de traditionele Vlaamse bouwkunst behoren 13 gevels van de 16e en de 17e eeuw.

De oudste bevinden zich aan de rue des Dames (1599), de rue des Pompes (1596) en de marché aux Fromages (1597). In hun bakstenen gevels zijn de deur- en vensteropeningen in nissen geplaatst, ze tellen een of twee bouwlagen en hun zadeldakken zijn gevat tussen zijgevels eindigend op trappen of vlechtingen. Vaak bezitten ze hoge sierlijke schoorstenen en de ijzeren gevelankers, die meestal het bouwjaar aangeven, zijn meestal decoratief uitgewerkt.

De 18e eeuw heeft in Sint-Winoksbergen gevels nagelaten die in 3 types kunnen worden onderverdeeld. Bij de pilastergevels worden de gevels in traveeën verdeeld door halfzuilen, door een kroonlijst met elkaar verbonden en soms met een kapiteel afgedekt. Het zijn statige herenhuizen, toonbeeld van burgerlijke bouwkunst, in een 15-tal straten van het centrum verspreid. Sterk aanverwant zijn de travee-nissengevels. Hier zijn vensters en deuren geplaatst in doorlopende nissen die aan de gevel een strakke gevelindeling verlenen. Spiegels, cartouches met jaartal of gebeeldhouwde panelen zorgen voor de versiering. De vlakke gevels met omlijste vensters, voorzien van licht vooruitspringende omlijstingen, vormen het derde type.

Tijdens de 19e eeuw kwamen nog enkele eenvoudige gevels tot stand. De bouwactiviteit ebde toen echter reeds weg en uit die tijd zijn enkel een aantal merkwaardige winkelpuien bewaard.

Aan de binnenhaven is elke bedrijvigheid verdwenen. De opbloei van Duinkerke en de landinwaartse ligging van Bergen hebben ze overbodig gemaakt. Een Sint-Jorispoort naar de kaaien werd in 1915 door een bominslag vernield. Ook langs de kaaien van de Kolme valt er geen activiteit meer te bespeuren. Verlaten zijn de quai de la Manutention en de quai des Maçons, waar herbergen, winkelpuien en talrijke oude gevels herinneren aan de intense bedrijvigheid van weleer. Typisch voor dit binnenhaventje is de zogenaamde Hondschootentrap aan het einde van de Kaasmarkt (marché aux Fromages), de aanlegplaats van de tuinbouwers uit het aanpalende Hooimille (Hoymille)die er met hun “scuten” verse groenten aanvoerden

Militair erfgoed

Na de aanhechting bij Frankrijk door de Vrede van Aken in 1668 en de daaropvolgende uitbouw van de fortificaties onder leiding van Vauban (1672-1692), kregen de 5300m lange vestingen van Bergen nooit de kans hun degelijkheid te bewijzen. Ze bleven behouden maar raakten in verval en vormen nu een der best bewaarde vestingbouwkundige bezienswaardigheden van Frans-Vlaanderen. Ze weerspiegelen op treffende wijze een door de eeuwen heen evoluerende militaire bouwkunst, van de 13e à 15e-eeuwse hoge, van torens voorziene stadsmuur tot de ingewikkelde, traps-gewijze aangelegde verdedigingswerken, waar de belegerden de vijand konden gadeslaan zonder zelf gezien te worden.

Van de middeleeuwse stadsmuur bleven delen bewaard aan de noordzijde van de stad. Bij de haven vinden we aan het einde van de Noordmolenstraat (rue de la Quai) de zogenaamde Kaaitoren (nu Tour Guy de Dampierre), waarvan de basis 13e-eeuws (12866) zou zijn. Van de zuidelijke stadsmuur ter hoogte van de Kasselpoort is de zogenaamde Roo Torre (vanwege haar rode bakstenen; nu Tour des Couleuvriniers) de meest bekende. En wat verder vinden we aan het einde van de Potteriestraete (Marché aux bestiaux) de Berghpoorte, met aanpalend een muur met drie halfronde torens uit het eerste kwart van de 15e eeuw.

Merkwaardige elementen in de stadsmuur zijn de bakstenen Neckerstorre (1418, door de Bourgondiërs gebouwd) die de toegang van een zijkanaal naar de voormalige burchtwal beschermde. Verder zijn ook alle stadspoorten min of meer ongeschonden bewaaaard. Van de Duinkerkse Poort blijven de rechtstanden bewaard, met ernaast de overbrugde ingang van de Kolme, aan de westzijde voorzien van een weermuur met schietgaten. De doorgang op het water kon er met een zwaar ijzeren hek afgesloten worden. De westelijke Bierenpoort (1585) tegenover het station heeft een rondbogige doorgang tussen twee halfronde torens, met erbovenop een stenen wachthuisje. De in de 18e eeuw herbouwde Hondschotepoort was afgedekt met een boogvormig fronton, waarin de beeldhouwer Van Brouckhorst een door stralen omgeven zon als Lodewijk XIV-symbool aanbracht. Het heeft de tijd echter niet overleefd.

Maar veruit de bekendste is de de door Vauban gebouwde Kasselpoort, waartoe eertijds een valbrug toegang gaf. Oude foto's ervan tonen wat tot voor kort op de poort zelf nauwelijks nog te onderscheiden viel : de eveneens door Van Brouckhorst gebeeldhouwde krijgstaferelen. Waarschijnlijk is het juist dát onderwerp geweest dat de Duitse bezetters ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zo erg heeft dwarsgezeten dat ze het reliëf onherkenbaar verminkten door het te beschieten. De zon, in de timpaan erboven daarentegen bleef echter bijna onberoerd.

Ten westen van de Kasselpoort herkennen we de gracht, de stadsmuur en een bastion uit de eerste helft van de 17e eeuw. In de oostelijke stadshelft zijn de fortificaties van Vauban uit het laatste derde van de 17e eeuw het best bewaard. Achter de Groenenberg bevinden zich het St.-Winoksbastion, het Koninklijk Bastion (nu place Charles De Croocq) en het Sint-Pietersbastion, aangelegd ter hoogte van de oude Burrewal. Ze zijn door halve manen versterkt en beveiligd met aarden wallen, grachten en vooruitgeschoven zelfstandige werken. Ten zuiden en ten noorden van dit Kroonwerk van Sint-Winok liggen in de volkstuintjes resten van halve manen. Ten noorden van de stad liggen 's Koningswerken, een kroonwerk van twee gebastionneerde fronten, beschermd met een hoofdgracht (le Canal du Roi), ravelijnen (nu een vogelreservaat), en een voorgracht (le Canal des Crevettes). Het is tegenwoordig een sportcentrum. Van het Kroonwerk van Bieren, ten westen van de spoorlijn, bleven de aarden wallen en een gracht bewaard. Voor de Kasselpoort liggen de resten van een ravelijn.

Van de militaire gebouwen in de stad zijn er een drietal het vermelden waard. Kazematten of bomvrije schuilplaatsen bevinden zich aan het Sint-Pietersbastion (avenue du Général de Gaulle). Ze zijn met aarde bedekt en geven uit op een binnenpleintje, bereikbaar door een poterne of overdekte doorgang. Een waterreservoir werd in 1724-1725 gebouwd in de rue de la Gare. Het bevatte water voor een langdurig beleg of een grote droogte en was met een hoog dak bedekt. Het natuurstenen bekken met toegangstrap en pomp bleef behouden, maar de overkapping ging tijdens de bombardementen van 1940 verloren. Van de twee kazernes bleef er een bewaard, nl. het kwartier Thémines bij de Bierenpoort. Van deze infanteriekazerne, gebouwd op de plaats van een oudere uit 1666, werd de eerste steen gelegd in mei 1732. Het complex, in 1736 voltooid, is nu een woonblok.

Kerkelijk erfgoed

In de Miraculi Sancti Winnoci kunnen we niet alleen lezen dat Boudewijn II de Kale rond het jaar 1000 te Bergen een vesting bouwde, maar ook hoe hij in het centrum ervan een kerk ter ere van de heiligen Martinus en Winok liet optrekken. Het is dan ook de oudste kerkelijke site van de stad.

Het bedehuis werd in 1383 in de stadsbrand vernield, en vanaf het einde van de 14e eeuw hersteld met de opbrengst van een bijzondere belasting. Deze laatste zal wel niet erg rendabel geweest zijn, want pas in 1546 raakte de toren afgewerkt. Het bedehuis was echter nog lang niet aan het einde van haar lijden : in juli van het jaar 1558 plunderden en beschadigden Franse soldaten haar; de in 1560 aangevatte herstelwerkzaamheden sleepten lang aan, mede omdat in 1578 de bouwmaterialen geroofd werden, zodat het rond 1595 nog steeds een ruïne was. Pas in 1611 kon men weer van een kerk spreken ... hoewel het meubilair ontbrak. Het ging om een hallekerk, met drie beuken, een uitspringend transept en veelzijdig gesloten koren.

Zoals zoveel andere kerken zag ook de Sint-Martinus haar inboedel en kunstschatten door de Revolutionairen geroofd en openbaar verkocht. Het met zoveel moeite gerepareerde gebouw bleef toen van sloping gespaard, enkel om een 150-tal jaren later volledig te worden verwoest in 1940. Wat er van de toren restte, werd in '44 door de aftrekkende Duitsers opgeblazen. De huidige kerk werd op dezelfde plaats herbouwd, maar vanwege al te krappe staatstoelagen kon architect Paul Gélis slechts twee van de geplande drie beuken realiseren. Omdat de nieuwe toren hierdoor los van het gebouw kwam te staan, werd deze door middel van een galerij met het corpus verbonden. Verder werden ook het portaal en twee koren uit 1595 in de constructie opgenomen. De derde koorruïne fungeert nu zo'n beetje als oorlogsgedenkteken.

Als materiaal werd dezelfde gele baksteen gebruikt waarmee ook Diksmuide en Poperinge heropgebouwd werden. De nieuwe toren is trouwens door Poperingse metsers opgetrokken geweest. Binnenin onderstrepen de goudgele glasramen van Marc Ingrent nog eens de baksteenkleur. We treffen er ook een uit de puinen geredde Vlaamse grafsteen aan. De kruisweg in geglazuurde terracotta is van ene Mevr. Champillou uit Orléans.

Op de Groenenberg duiden de Blauw- en de Piektorre de in 1811 gesloopte Sint-Winoksabdij aan. Deze min of meer door Sint-Winok zelf gestichte abdij was in de Middeleeuwen een bloeiend religieus en cultureel centrum, met een rijke bibliotheek die gelukkig voor de Revolutionairen verborgen bleef en nu de rijkdom van het Stedelijk Archief uitmaakt.

Ze had zich bovendien bij het gewone volk een grote populariteit verworven dankzij de volgende op het christelijk gemoed werkende legende : Toen er eens een kind in de Kolme viel en verdronk, trokken de diepbedroefde ouders naar de abdijkerk e en smeekten de abt om het reliekschrijn van Sint-Winok naar de plaats des onheils te brengen. Onmiddellijk werd er een stoet van monniken en vrome burgers gevormd die onder het zingen van gewijde liederen naar de rivier trok. En zie, het schrijijn had het water nog maar nauwelijks aangeraakt of de ouders konden de kleine drenkeling levend en wel aan de boezem drukken. Nog elk jaar wordt op Drievuldigheidsdag (de eerste zondag na Pinksteren) dit wonder herdacht met een processie naar de Kolme. Behalve het schrijn worden dan ook zieke kinderen in het water gedompeld.

De door Boudewijn gebouwde abdij nu werd een honderdtal jaar later door brand platgelegd, op 5 september 1123 om precies te zijn. Maar reeds tien jaar later kon Milo I, bisschop van Terwaan de nieuwe kerk inwijden. Van dit bedehuis blijft enkel de vierkante middentoren (de huidige Blauwtorre, genoemd naar het leien dak dat tijdens de Tweede Wereldoorlog verdween) bewaard. Het onderste deel met de drie romaanse vieringbogen uit ijzerzandsteen dateren nog uit die tijd, de gotische klokkkenverdieping stammen uit de 14e eeuw. Tegenwoordig is de torenstomp wel ver van haar oorspronkelijke functie verwijderd : ze herbergt sedert 1956 een betonnen watertoren. In 1288 bouwde men er een indrukwekkend gotisch koor met omgang tegenaan, waardoor de vierde Romaanse vieringboog van de toren verdween. Het werd in de 14e eeuw beglaasd.

Tijdens de Franse plunderingen van 1383 werd het interieur in gruzelementen geslagen, waardoor de kerk het een tijdje zonder diende te doen. Pas abt A. van Peene (1501-1512) bouwde het samenhangend en rijker uit, maar dat was geen lang leven beschoren want de beeldenstormers maakten er in 1558 korte metten mee. Pas had men tussen 1569 en 1574 de ingestorte toren hersteld of men kreeg bezoek van de Bosgeuzen die er in 1578 grote schade aanrichtten. En toen dat weer hersteld was en de kerk in 1583 heringewijd, stortte in 1587 het gewelf in. Blijkens het door Sanderus gepubliceerde stadsplan van 1635 bestond de kerk toen nog steeds uit de Romaanse toren met kruisbeuk en een driebeukige basilikale benedenkerk van zes traveeën. LiLinks tegenaan de westgevel had men er een vierkante toren aangeplakt. De abdij zelf toonde de traditionele indeling : kerk, kapittel, eetzaal en de soms verwarmde bibliotheek lagen rond een kloostergang, de slaapkamers bevonden zich op de eerste verdieping. Daartegenaan bevonden zich dan weer de gastenverblijven en het abtenpaleis.

De plattegrond werd gecompleteerd met de stallen en de schuren van de abdijhoeve. Om het complex heen strekten zich tuinen en landerijen uit, die groot genoeg waren om in het levensonderhoud van de kloostrerlingen te voorzien. Het waren trouwens niet alleen de monniken die het land bewerkten, veel lijfeigenen en handwerkslieden verdienden er het zout in hun pap.

Tijdens de tweede helft van de 17e eeuw werden de oorlogen het gebouw noodlottig; op een reliëfplan van 1699 zien we dat de benedenkerk op de westertoren en de zuidgevel na volledig verdwenen is. De doorgang van de toren naar de middenbeuk werd met een venster afgesloten. Wat er toen nog overbleef voorzag men in de 18e eeuw van een rijk interieur, tevergeefs echter want op 22 januari 1798 werd de kerk verkocht en het koormeubilair over de omliggende streek verspreid. Tijdens de aanleeg van een Duits kerkhof in 1941 vond men er de fundamenten van terug. De monniken zelf hadden reeds in 1791 de wijk dienen te nemen, maar ze waren wel zo wijs om hun bibliotheek mee te nemen, die daardoor de Revolutie overleefde en zich nu zoals gezegd op het Stedelijk Archief bevindt.

De er vlakbij gelegen Piektorre stond wel op het abdijterrein, maar maakte in feite geen deel uit van de gebouwen. Ze bleef bij de slooppartij gespaard als baken voor de kustvaarders. Men deed in 1818 dan ook de moeite om ze herop te bouwen in haar oorspronkelijke vorm, nadat ze in 1812 was ingestort.

De toegang tot dit triestig geheel wordt verzekerd door een beschermde 18e-eeuwse klassieke poortconstructie, die een ouder poortgebouw vervangt. Ze werd in 1816 hersteld, waarbij men op het hoofdgestel een bekroning plaatste met de voorstelling van de wapens van Frankrijk, welke laatste door de Duitsers in 1940 tegen de grond getrokken werd.

Wat misschien ook tot de abdij behoorden, zijn de resten van drie spitsbogige vensters in een huisgevel op de hoek van de Jodenstraat of Heidestraat (rue des Annonciades) en de Klijtestraat (rue des Postillons).

Niets herinnert ons aan de Sint-Pieterskerk of Sente Pieters Boven, de tweede parochiekerk, gesticht door Robrecht I de Fries na zijn overwinning bij Kassel in 1071. Ontsnapt aan de stadsbrand van 1383, verwoestten de Fransen het in 1558. Na vernielingen door de Geuzen hield men de kerkdienst van 1583 tot 1590 in een klooster. De 17e-eeuwse kerk bestond uit een vierkante westtoren, drie hallebeuken en drie hogere hallekoren. Inboedel en kunstbezit werden tijdens de Revolutie verkocht en het gebouw in 1811 gesloopt.

Van de overige kloosters blijft niet veel meer over. Het Dominikanenklooster, in de stad gevestigd sedert 1240, werd in 1791 opgeheven, het meubilair verspreid en de gebouwen gesloopt. Het puin gebruikte men in het onlangs gerestaureerde militair arsenaal aan de Bierenpoort.

Het Nieuw Klooster, in 1248 vanuit Spijker (Spycker) naar Bergen overgebracht, werd in 1591 binnen de stadsmuren gevestigd nabij de Sint-Maartens, waar men in 1614 de eerste steen legde van de nieuwe abdijkerk. Het nog maar pas in 1761 volledig herbouwde complex werd na 1791 volledig gesloopt en vervangen door bebouwing en de huidige Place Saint-Victor.

Verdwenen is het klooster van de Zwarte Zusters (Augustinessen). Hun stichting uit 1480 werd in 1792 gesloopt en bevond zich in de Rosendaele (rue Carnot).

Van het Sint-Jacobsgasthuis, buiten de Zuidpoort gelegen en bestemd voor de opvang van bedevaarders, is weinig bekend. Het werd in 1591 intra muros herbouwd, in 1719 afgeschaft en de gebouwen in 1781 tot weefschool omgevormd, wat de sloping echter niet kon tegenhouden.

Dankzij de vrijgevigheid van een zekere F. Durant en de bekrachtiging van zijn stichting door de schepenen in 1619, kon er met de steun van de abdij van Broekburg in 1720 bij de vesten aan het einde van de Posternestraete (rue de la Poterne) een klooster van de Penitenten gesticht worden. De gebouwen werden vanaf 1626 opgetrokken en een kerk op 20 juli 1631 ingewijd. De Revolutionairen sloopten ook dit complex.

Op vraag van de Bergenaars en met de financiële steun van ene Pieter de Cupere vestigden de Capucijnen zich in 1611 in de stad. Hun klooster was gesitueerd in de Haenecockstraete (rue Neuve des Capucins) en de Posternestraete (rue de la Poterne). Het overleefde de Revolutie niet en werd afgebroken, evenals de vestiging van de Grijze Zusters uit 1643-1644. Ze werden in 1791 uitgewezen en het gebouw, gelegen aan de Joden- of Heidestraat (rue des Annonciades), met de grond gelijk gemaakt.

Van de leprozerij, in het begin van de 13e eeuw gevestigd aan de Casselstraete buiten de stadsmuren, blijft niets over. Het in 1558 in de as gelegde domein werd in 1600 afgeschaft en aan de Jezuïeten toegewezen.

Deze laatsten bouwden hun klooster in 1599. De klassen ervan werden vanaf 10 augustus 1600 geopend en een kerk ingewijd in 1612. Na de afschaffing van de orde verlieten de monniken het in 1763, waarna het in 1767 een nieuwe bestemming kreeg als schoolgebouw, een functie die het in de Reeperstraete (rue du Collège) nog steeds vervult.

Het Sint-Janshospitaal, waarvan de oudste documenten uit 1251 dateren, werd op 6 maart 1793 onder burgerlijk bestuur geplaatst en in 1843 onder de hoede geplaatst van de Zusters van Sint-Vincentius-à-Paulo.

Het Seminarie De Cupere, ook als "Groot Seminarie" bekend, dankt men eveneens aan Pieter De Cupere, die samen met zijn echtgenote de goederen en gebouwen van het Sint-Jacobsgasthuis (niet het bovenvermelde) aankochten om er een school voor behoeeftige kinderen te vestigen. Hij stichtte het op 28 juni 1601. De gebouwen uit 1604 stonden in de Berghstraete (rue du Séminaire), op de plaats van de huidige Broederschool, waarvan de 19e-eeuwse constructie nog een originele rondboogdoorgang met pilasters en driehoekig fronton incorporeert.

Het zogenaamde Klein Seminarie of Seminarie Van Den Bussche werd in 1620 gesticht. In de school was er aanvankelijk plaats voor 6 en later voor 10 studenten. Het gebouw werd tijdens de Franse Revolutie verkocht en is momenteel een woonhuis.

De kapel van de Grijze Zusters in de Tanderstraete (rue de la Gare), palend aan een militair waterreservoir, is nu Maison de famille Saint-Augustin.

In de Zuidstraat (rue M. Cornette) nr. 12 herkent men een gevel met tudornissen, centrale dakkapel en een zadeldak tussen twee trapgevels. Dit 17e-eeuwse woonhuis was ooit de zetel van de Proosdij van Sint-Donaas in Brugge in Brugge, een belangrijke heerlijkheid waarvan in de kasselrij Bergen lenen en goederen afhingen in een 9-tal dorpen. Uit die domeinen werden dan inkomsten gehaald ten voordele van de bisschop van Brugge.

Bergues-Saint-Winoc est une commune française, située dans le département du Nord et la région Nord-Pas-de-Calais. Historiquement, la ville et ses alentours ont appartenu au Comté de Flandre et ils relèvent de la zone linguistique flamande.

Toponymie

Le nom de la ville vient du néerlandais « groene berg » qui signifie "colline verte". On y fait allusion en 857 sous le nom de Gruono(m)bergou qui devient Groen Berg en 877.

Le nom se dit Sint-Winoksbergen en néerlandais ( littéralement « Monts-Saint-Winoc »), et Bergen en flamand occidental.

Géographie

Situation

Bergues se situe dans le Blootland à environ 10 kilomètres au sud de Dunkerque.

Bergues est une place fortifiée par Vauban, qui peut inonder par ses écluses la plaine marécageuse où elle est située; elle a pour ouvrage détaché le Fort Français (parfois autrefois aussi nommé Port françois), situé sur le canal de Bergues à Dunkerque, et qui, en se liant au Fort Louis, fait des deux villes un même système de défense. Bergues est traversé par le canal de la Colme qui part de Watten et va à Furnes.(Sources: Géographie physique, historique et militaire par Théophile Lavallée - 1876. )

Histoire

Antiquité

Sous l'Empire Romain, ce qui sera la ville de Bergues faisait partie de la Gaule belgique et était habitée par les Ménapiens.

Haut Moyen Âge

Selon la légende, Winoc (ou Winox), fils de roi breton (c'est-à-dire de Grande-Bretagne selon François Joseph Grille), se serait retiré entre 665 et 675 avec quelques compagnons sur le « Groenberg (Le mont vert) », une colline isolée en bordure des anciens marais côtiers. Leur implantation s'est toutefois rapidement développée jusqu'à former un petit monastère ; pour cette raison Winoc a de nouveau recherché le calme à Wormhout, plus au sud, où il est mort en 717.

Le cartulaire de St Bertin, écrit par les moines de l'abbaye de Sithiu à partir du VIIe siècle (actuellement Saint-Omer) mentionne que Bergues était jadis appelée le « Mont Baal », ce qui pourrait dénoter l'existence d'un culte païen antérieur à l'installation de religieux chrétiens. Baal aurait été une divinité invoquée aux sommets des collines.

Vers 800, sur une carte de Malbrancq qui représente la partie orientale du delta de l'Aa, le village Grunberga (Bergues) est indiqué, entouré de Burgus in broco (Bourbourg, Ecclesia in broco (Brouckerque), Saint-Wilbrordi (Gravelines), Koudekerke (Coudekerque), Spikere (Spycker) ou Loo berga (Looberghe).

Vers 900 ou dans la deuxième moitié du IXe siècle, alors que les Normands commençaient leurs incursions dans cette région, le comte Baudouin II le Chauve y construisit une fortification primitive (Berg-Saint Winox, ou Mont Saint Winoc) qui sera attaquée et prise par les normands. Plus tard, vers 1022, le comte Baudouin IV le Barbu érigea l'église Saint-Winoc sur les cendres laissées par les normands et y fit déposer les ossements du saint. Les bases avaient ainsi été posées pour la future abbaye.

En 1240, la châtellenie de Bergues obtient une keure (ensemble des lois, établi en accord avec le comte et les échevins) de la comtesse Jeanne.

Le châtelain de Bergues est l'un des héros du Tournoi de Chauvency qui eut lieu en 1285. Le trouvère Jacques Bretel raconte ses exploits lorsqu'il est aux prises avec Joffroi d'Âpremont, pendant la mêlée générale qui opposa plus de 500 chevaliers venus se mesurer lors de ces fêtes et jeux guerriers. Le châtelain se trouve en compagnie des seigneurs de Hondschoote, Haussy, Fléchin, Ligne, Lalaing, Montigny, Auberchicourt, ainsi que du fils du comte de Flandres, et du fils de Jean d'Avesnes, Florent de Hainaut.

La Cité marchande : la proximité de la mer, d'une région agricole et de la présence d'un centre spirituel important tel que l'abbaye ont stimulé la croissance de la ville. Il est certain qu'à cette époque, en 1028, les comtes de Flandre y ont bâti une véritable place forte. L'attribution d'une charte ou « keure » de la comtesse Jeanne de Flandre en 1240 a donné un élan supplémentaire à la ville qui s'étend encore. L'indépendance administrative a trouvé son expression dans le beffroi dont la construction a été autorisée par le comte en 1240. Les comtes flamands ont également renforcé les fortifications de tours.

Bergues devint un port et un centre textile d'importance régionale et produit, à partir de 1276 son propre marché de laine. Au cours des siècles suivants elle produit également 2 marchés d'étoffes et de toiles très courus. Au XIe siècle, la villle possède un atelier monétaire et au XIIIe siècle, elle fait partie de la Hanse de Londres et, ses métiers à tisser battant avec entrain, ses marchands tentent le grand commerce. La situation défavorable à la frontière avec la France ennemie n'a pas eu véritablement d'influence économique, bien que la guerre soit manifeste dans l'histoire de saint Winoksbergen : en 1297 Robert II d'Artois conquit la ville qu'il a dû toutefois céder en 1301 ; Charles VI de France prend la place le 3 septembre 1383 et l'incendie ; en 1494, le coq rouge a crié au-dessus du centre ; et en 1558 les pillages par les troupes du maréchal français De Thermes ont suivi. réf. nécessaire

XVIe siècle

En 1566, Bergues est au cœur des violentes manifestations iconoclastes qui s'acharnèrent sur les objets de culte catholique. Par deux fois, la ville reçoit la visite d'iconoclastes fanatiques.

Dans le contexte de la révolte des Pays-Bas, Bergues est assiégé en 1583 par Alexandre Farnèse qui la prend et la met en ruine. Le roi d'Espagne, Philippe II, a permis sa reconstruction (un acte qui détermine fortement encore à présent l'aspect de Bergues).

La ville conserve néanmoins une fonction administrative et juridique, et reste un centre spirituel florissant. Elle loge une garnison. L'implantation de familles nombreuses dans de magnifiques maisons de maître en a été une conséquence. Le port sur la Colme a pu héberger à ce moment-là 40 à 50 navires, reliés à la mer par le canal de Bergues. réf. nécessaire

Le XVIIe siècle

Après un premier siège en 1652, les armées de Louis XIV prennent la ville en 1658, puis à nouveau en 1667, avant qu’elle ne soit définitivement rattachée à la France par le paix d'Aix-la-Chapelle en 1668. Le fort François proche de la ville esest pris par Vauban en 167, qui revoie largement les fortifications de Bergues par la suite. Le roi soleil a développé Dunkerque jusqu'à en faire une grande base maritime et une ville portuaire qui éclipse entièrement Bergues au cours des siècles suivants. réf. nécessaire

Le XVIIIe siècle

En 1668, la châtellenie de Bergues contient 28 paroisses : Armbouts-Cappel, Bambecque, Bierne, Bissezeele, Brouckerque, Capelle, Coudekerque, Crochte, Esquelbecq, Ghyvelde, Herzeele, Hondschoote, Houtkerque, Hoymille, Killem, Leffrinckoucke, Pititgam, Quaëdypre, Rexpoëde, Socx, Spycker, Steene, Teteghem, Uxem, Warhem, West-Cappel, Wormhout, Wylder. Ces paroisses dépendaient toutes du diocèse d'Ypres, sauf Brouckerque, Pitgam et Spycker qui dépendent du diocèse de Saint-Omer. En 1701, la châtellenie de Bergues compte 12 893 habitants (contre 37 969 à Cassel et 13 084 à Bailleul).

Bergues, qui abritait en 1714 sept cent quatre-vingt-six maisons et trois mille cent soixante-quinze habitants, est restée le chef-lieu d'une châtellenie jusqu'à la Révolution. réf. nécessaire

Histoire de l'enseignement primaire à Bergues avant 1789 : -- 28 août 1545. - Deux écoles : l'une tenue par Liévin Boone, l'autre par Me Maillart Maertens, prêtre. - A cette date, ils eurent un procès au sujet des 5 patars par an, pour chaque enfant qu'on instruisait, et qui devaient, depuis un temps immémorial, être payés au maître d'école. - La sentence, prononcée par le Conseil ecclésiastique d'Ypres, le 21 novembre 1545, condamne Me Martens à payer les 5 patars au sieur Boone.

28 août 1587 : - 'Ecole des filles, dite Dyserinscoole' (école d'Iserin), pour laquelle dame Paschalie Walleux, veuve de J. Maertens, fait une donation de 12 livres de gros, à la condition que les anciens status de la fondation ne seront jamais changés qu'avec l'agrément des deux curés et du Magistrat de Bergues.-- Delle L. Van der linde, femme de de P. de Conninck, y fonda cinq bourses, pour trois filles de Cassel et deux de Bergues, qui devaient rester à l'école jusqu'à dix-huit ans; Anne Looten la dirigeait en 1786. -- Ecole des pauvres', fondée, en 1620, par Ch. Jansoone, curé de Saint-Martin. Une ordonnance du Magistrat, du 30 sept. 1624, prescrit aux Administrateurs de la Pauvre-Ecole de restituer partie de la collectcte faite par eux au-delà de l'autorisation. -- En 1651, un décret royal porte que celui qui aura accepté les fonctions de boursier ou de receveur de cet établissement, devra les remplir pendant au moins 3 ans. À cette date, les élèves étaient au nombre de 80. -- Ecole du Pauvre Catéchisme, fondée en 1685. -- Ecole flamande appelée Hoogeschoole, fondée le 17 mars 1752, par Winoc Kien ; on y apprenait gratuitement, à épeler, lire, écrire, les principes de la religion et des bonnes mœurs, sous la direction du Magistrat. -- Ecole française, ouverte en 1781,. A cette époque le sieur Quévreux dirigeait l'école

Après la Révolution française

La Révolution française (1789) donne à Bergues un rôle politique important ; Dans le cadre de la réorganisation territoriale de la France en 1790, Bergues devient en effet chef-lieu du district qui deviendra plus tard l'arrondissement de Dunkerqrque. C'est depuis Bergues que la Convention fait appliquer ses lois en Flandre maritime. Tous les objets du culte, les biens des émigrés et les réquisitions sont envoyés à Bergues. Sous la Terreur, le district de Bergues envoie dans ses prisons, plusieurs maires des communes environnantes qui avaient pris du retard dans les réquisitions de blé qu'il leur avait imposées... jusqu'à ce que le rôle du district décline avec le 9 thermidor.

La Révolution française marque aussi pour Bergues le début d'un effondrement économique, un déclin et un appauvrissement qui dureront. Toutes les institutions ecclésiastiques y sont supprimées et la plupart de leur patrimoine détruit ; à part le commerce des grains, toutes les activités ont disparu et l'ancien port berguois est éclipsé par le port de Dunkerque ; plus aucun navire ne vient à Bergues qui perd en outre l'intérêt militaire séculaire de par la proximité de la forteresse dunkerquoise, par laquelle les fonctions redondantes et superflues sont supprimées.

« En 1792. On abattit l'église de son couvent, et l'on n'en conserva que la tour. Une autre église, celle de Saint-Pierre, était placée tout vis-à-vis , on la jeta de même par terre, et de même aussi on en conserva seulement le clocher. Cesxrs, en face l'une de l'autre, et qui existent encore à présent (en 1825), font un effet extraordinaire au milieu de la place où elles sont demeurées : on les voit jusqu'à cinq ou six lieues en mer, quoique Bergues soit à deux lieues dans les terres ; elles servent de guides aux marins qui cherchent la rade de Dunkerque, ou qui veulent entrer dans le port. A l'endroit où étaient les églises, on élève maintenant un fort. » écrivait en 1825 le chroniqueur François Joseph Grille.

Bergues comportait jusqu'à la Révolution française deux églises paroissiales, une dans le centre historique, consacrée à saint Martin, l'autre associée à l'abbaye et placée sous le vocable de saint Pierre. A noter que des tours, celle dite « pointue », n'est pas celle contemporaine de l'ancienne abbaye. En effet fragilisée par la destruction des bâtiments attenants, elle s'effondra en 1812 et fut reconstruite sur place avec réemplois des matériaux.réf. nécessaire

Bergues au XIXe siècle

La ville est déjà connue pour ses fromages faits du laits des petites vaches flamandes ; « Aux halles de Bergues, il se vend une quantité considérable de fromages façon de Hollande, et que les correspondants de Paris donnent, au marché des Innocents, pour des fromages de Groningue ».

Bergues a perdu de son éclat, mais François Joseph Grille précise que « La ville de Bergues est forte par ses remparts et surtout par ses inondations ; et ces flaques d'eau qui l'emprisonnent, peuvent aussi parfois la sauver. »

Bergues fait partie d'un dispositif militaire qui la lie à Dunkerque : « De Bergues à Dunkerque, la grande route est tracée le long du grand canal. A l'est de ce canal, au milieu de la distance, entre les deux villes, est le port Saint-François, qui lie les fortifications des deux places. A portée de canon » rappelle JF Grille.

A cette époque Bergues qui réunit 3 canaux (de Dunkerque , de Saint-Omer (Aa) et de Furnes) est encore un vrai port : « Des embarcations partent à toutes les heures pour ces villes, ou reviennent dans ces directions. On a fait un port intérieur qui fait arriver les marchandises jusqu'à la porte des magasins, et l'on a multiplié les écluses, qui font la fortune du pays, par les irrigations qu'elles facilitent et par la navigation qu'elles assurent : chacune a son numéro ; en les ouvrant toutes à la fois, on submergerait dix lieues de prairies, et on rendrait l'accès de la ville impraticable. Si ces digues venaient à se rompre par quelque circonstance fortuite, on conçoit quel serait le danger. L'habitude fait qu'on vit là-dessus fort tranquille, en attendant le refoulement des vagues de la mer du Nord, et quelque catastrophe du genre de celle de Cronstadt et de Saint-Pétersbourg ».

C'est aujourd'hui le syndicat des Watringues qui gère grâce à des pompes électriques qui ont remplacé les moulins à vent ces niveaux d'eau.

Première Guerre mondiale

Les canons à longue portée et les bombardements aériens ont ravagé la commune, comme une grande partie de la région.

Seconde Guerre mondiale

Dans le cadre de la défense de Dunkerque, en 1940, Bergues a été la scène de combats vifs, des tirs d'artillerie et des bombardements qui l'ont touchée au cœur : lorsque le 2 juin de cette année une brêche a été portée dans la défense, la ville avait été ravagée à 60 %. Quant au beffroi, dynamité le 16 septembre 1944, il a été reconstruit en 1961.

Bergues aujourd'hui

Bergues n'a plus qu'une importance régionale faible de nos jours entre autres dans le domaine de l'enseignement. À proximité de Dunkerque l'industrieuse, on vit entre les nombreux monuments, restes d'un passé riche.

La vocation de la ville se trouve maintenant dans le tourisme qui s'est développé fortement ces dernières années, surtout depuis le succès du film Bienvenue chez les Ch'tis de Dany Boon.

City/Town : Latitude: 50.968563854156585, Longitude: 2.4303817749023438


Birth

Matches 1 to 1 of 1

   Last Name, Given Name(s)    Birth    Person ID   Tree 
1 Bouman, Dorothea Beatrix Diederica  Tuesday 01 July 1794Bergues, Hauts-de-France, France I424928 Veenkoloniale voorouders 

Calendar

Ik vind deze site geweldig en wil graag financieel helpen het in stand te houden

I like this service very much and I want to donate money    

 


This site powered by The Next Generation of Genealogy Sitebuilding ©, written by Darrin Lythgoe 2001-2024.