| 4. | Koning Louis I. des Francs was born on 11 April 778 in Chasseneuil,Centre-Val de Loire, France; was christened on 16 August 778 in Chasseneuil,Centre-Val de Loire, France (son of Keizer
Emperor Charles I. des Francs and Gravin Hildegard di Val Venosta); died on 20 June 840 in Ingelheim Am Rhein, Rheinland-Pfalz, Deutschland; was buried in Metz, Grand Est, France. Other Events and Attributes:
- Occupation: King of Aquitaine
- Occupation: Ks. v. Franken
- Occupation: Between 814 and 840; Emperor
Notes:
Lodewijk de Vrome (Chasseneuil bij Poitiers, 11 april 778 – Ingelheim am Rhein, 20 juni 840), ook wel de Eerlijke en de Joviale, was de koning van Aquitanië vanaf 781. Hij was ook koning der Franken en medekeizer (als Lodewijk I) met zijn vader, Karel de Grote, vanaf 813. Als de enige overlevende volwassen zoon van Karel de Grote en Hildegard, werd hij de enige heerser der Franken na het overlijden van zijn vader in 814, een positie die hij bekleedde tot zijn overlijden, met uitzondering van de periode 833-834, waarin hij was afgezet.
Tijdens zijn bewind in Aquitanië werd Lodewijk belast met de verdediging van de zuidwestelijke grens van het rijk. Hij veroverde Barcelona op de moslims in 801 en liet de Frankische autoriteit gelden over Pamplona en de Basken ten zuiden van de Pyreneeën in 812. Als keizer nam hij zijn volwassen zonen - Lotharius I, Pepijn I van Aquitanië en Lodewijk de Duitser - op in de regering en zocht naar een geschikte verdeling van het rijk tussen hen. Het eerste decennium van zijn bewind werd gekenmerkt door tragedies en vernederingen, met name de brutale behandeling van zijn neef Bernhard van Italië. In de jaren 830 werd zijn rijk verscheurd door een burgeroorlog tussen zijn zonen, verergerd door pogingen van Lodewijk om zijn zoon Karel de Kale op te nemen in zijn opvolgingsplannen. Hoewel zijn bewind eindigde op een hoge noot, met orde grotendeels hersteld, werd het gevolgd door drie jaar burgeroorlog. Lodewijk wordt over het algemeen ongunstig vergeleken tegenover zijn vader, maar hij werd dan ook geconfronteerd met heel andere problemen.
Geboorte en naamgeving
Terwijl Karel de Grote in Noord-Spanje op veldtocht was, beviel zijn vrouw Hildegard, hetzij op 11 april, in juni of augustus 778 in de palts van Chasseneuil bij Poitiers van een tweeling. Na Karels terugkeer werden ze als Lodewijk en Lothar gedoopt. De Karolingische koningsnamen Karel, Karloman en Pepijn waren al aan Karels eerder geboren zonen vergeven, zodat er besloten werd terug te grijpen op de namen van de belangrijkste Merovingische koningen Chlodowech I, oftewel Clovis, en Chlotarius I. De kleine Lothar overleed al in 779, maar Lodewijk overleefde.
Koning van Aquitanië
Ten tijde van de geboorte van Lodewijk begon Karel de Grote een politiek van decentralisatie van bestuur en militair bevel vorm te geven. Doel daarvan was om in alle strategische grensgebieden een permanent aanwezige macht te hebben, onafhankelijk van de verblijfplaats van Karel zelf. Hiertoe creëerde Karel koninkrijken voor zijn zoons, die daar moesten gaan wonen en het bestuur en het militaire bevel op zich moesten nemen. Lodewijk, drie jaar oud, werd in 781 koning van Aquitanië en daarmee belast met de confrontatie met de Omajjaden van Andalusië, onder regentschap van een hofhouding van ervaren hovelingen, bestuurders en bevelhebbers, die zijn taken voor hem waarnamen.
Lodewijk ontving als kind goed onderwijs, hij sprak vloeiend Latijn en beheerste ook Grieks. Hij werd verder opgevoed volgens de gebruiken en wetten van Aquitanië.
In 797 verwierf Lodewijk Barcelona nadat de Arabische gouverneur van die stad in opstand was gekomen en toen zijn opstand mislukte de stad liever aan de Franken overdroeg. In 799 ging Barcelona verloren maar in 800 leidde Lodewijk met Willem met de Hoorn en zijn zoon Bera, een leger van Aquitaniërs, Basken, Visigoten (uit Septimanië en de Provence) en belegerde Barcelona, de stad valt uiteindelijk in 801. Hiermee ontstond de Spaanse Mark.
In 806 regelde Karel de Grote zijn erfenis. Volgens deze verdeling zou Karel de Jongere vermoedelijk koning worden boven zijn broers en kreeg hij de kern van het rijk, Pepijn kreeg Italië en gedeelten van Zuid-Duitsland en Lodewijk kreeg Aquitanië, een gedeelte van Bourgondië en de Provence.
In 812 bedwong Lodewijk een Baskische opstand. Hij ging voor zijn vader minstens een keer op campagne tegen Benevento in Zuid-Italië.
Huwelijken en kinderen
In zijn eerste huwelijk (795) was Lodewijk getrouwd met Irmingard van Haspengouw. Ze hadden een goed huwelijk en Irmingard had een grote invloed op haar man. Zij kregen de volgende kinderen:
Lotharius (± 795-855), koning van Italië, volgde zijn vader op als keizer en werd koning van het Middenrijk
Pepijn (± 797-838), koning van Aquitanië; hij overleed voordat het Frankische Rijk in 843 bij het Verdrag van Verdun in drie delen werd verdeeld
Rotrude (± 800-), gehuwd met Gerard van Auvergne
Bertha, waarvan het geboortejaar onbekend gebleven is
Hildegarde, (± 802/804 - 857), tweede echtgenote van Gerard van Auvergne, abdis van Notre Dame en Saint Jean te Laon, steunt Lotharius tegen Karel de Kale
Lodewijk (± 806-876), koning van Beieren en na 843 van het Oost-Frankische Rijk.
Na het overlijden van Irmingard op 3 oktober 818 is Lodewijk op aandrang van zijn edelen hertrouwd. Na een soort schoonheidswedstrijd trouwde hij 1 februari 819 te Aken met Judith van Beieren. Zij kregen de volgende kinderen:
Gisela (ca. 820 - 874), getrouwd met Eberhard van Friuli
Karel de Kale (13 juni 823 - 6 oktober 877), koning van het West-Frankische Rijk
een onbekende dochter.
Bij zijn minnares Theodelinde van Sens had hij de volgende kinderen:
Alpais, (ca. 794 - 852), getrouwd met Bego van Toulouse
Arnulf, (geb. 794), graaf van Sens en bondgenoot van Lotharius.
Keizer
Door het overlijden van zijn beide oudere broers, Pepijn en Karel de Jongere, was Lodewijk de enige overgebleven erfgenaam. Op 11 september 813 kwamen de rijksgroten te Aken bijeen en waren zij getuige van de feestelijke verheffing van de zoon van Karel de Grote tot mederegent en exclusieve erfgenaam van het Rijk, met de daaraan verbonden konings- en keizerstitels. In 814 werd Lodewijk koning van de Franken als opvolger van zijn vader. Hij regeerde bijna het gehele rijk zelf, alleen Italië had met Bernhard van Italië, een zoon van Pepijn, nog een eigen koning.
Het beleid van Lodewijk werd sterk bepaald door de invloed van zijn hovelingen (waaronder veel van zijn vertrouwelingen uit Aquitanië) en zijn echtgenotes. Hij begon een intensieve periode van wetgeving en staatkundige en kerkelijke hervorming. Lodewijk verplichtte alle kloosters de leefregels van Benedictus te volgen en hij moderniseerde de rechtspraak. Hij stuurde al zijn ongetrouwde (half)zusters naar het klooster om zo machtsvorming rondom toekomstige zwagers bij voorbaat te voorkomen. Zijn onwettige halfbroers liet hij met rust maar zijn neven (behalve Bernhard) dwong hij ook om in het klooster te treden, hoewel die juist bijzonder trouw waren geweest. Zijn belangrijkste raadslieden waren graaf Bernhard van Septimanië en Ebbo, de zoon van zijn min en dus een soort broer, die hij in 816 aartsbisschop van Reims werd. Hij hield ook ministers van zijn vader zoals Elisachar (abt van St Maximin te Trier) en Hildebold (aartsbisschop van Keulen) aan. In 815 maakte hij zijn zoons, Lotharius en Pepijn respectievelijk gouverneur van Beieren en gouverneur van Aquitanië. In 816 ten slotte werd Lodewijk door paus Stephanus, te Reims, tot keizer van het Westen gekroond.
Opstanden en conflicten
Conflicten tussen Lodewijk en zijn zoons, en tussen de zoons onderling, worden hieronder apart behandeld.
815: een opstand van de hertog van Gascogne, maar die werd verslagen en vervangen door Wolf III Centullus van Gascogne, die in 818 op zijn beurt zou worden vervangen
816: een opstand van de Sorben en de Obodriten wordt voor een paar jaar onderdrukt.
817: Vikingen plunderden langs de Elbe
818: onderwerping van Bretagne. Vikingen plunderden langs de Loire
820: campagne tegen de Arabieren in Spanje loopt op niets uit omdat de verantwoordelijke edelen (o.a. Hugo van Tours) de expeditie vertragen. Vikingen plunderden in Vlaanderen.
822: Lodewijk ondertekende het Pactum cum Pashali pontiff, met Paus Paschalis I, die de onafhankelijkheid verkreeg van de Kerkelijke Staat.
827-829: Lodewijk steunt opstandige Slavische stammen in het Eerste Bulgaarse Rijk, maar krijgt lik op stuk. (zie Omoertag).
827: Moren belegerden Barcelona
832: Moren hielden plundertochten tot bij Marseille en in het Rhônedal
Ordinatio Imperii
Tijdens een kerkelijke feestdag in 817 in Aken, stortte een houten loopbrug tussen het paleis en de kerk in. Ook Lodewijk was op die loopbrug aanwezig maar bleef ongedeerd, hoewel er veel slachtoffers vielen. Deze gebeurtenis was voor Lodewijk een van de redenen om zijn opvolging te regelen. In het document Ordinatio Imperii benoemde hij zijn oudste zoon Lotharius tot eerste erfgenaam en medekeizer en zijn andere zoons Pepijn (Aquitanië, Gascogne, Toulouse, Carcassonne, Autun, Avallon, Nevers) en Lodewijk (Beieren en aanliggende marken) en hun neef Bernhard (Italië) tot onder-koningen. Hij probeerde hiermee te bereiken dat de eenheid van zijn rijk na zijn eventueel overlijden zou worden bewaard en dat zo een burgeroorlog zou kunnen worden voorkomen. Eigenlijk heeft Lodewijk door het benoemen van koningen in grensgebieden met sterke tegenstanders teruggegrepen op de staatsinrichting van Karel de Grote:
Pepijn tegen de Omajjaden van Andalusië
Bernhard tegen de Aghlabiden en het Byzantijnse Rijk in Italië
Lodewijk tegen het Bulgaarse Rijk en andere volken uit Oost-Europa
Opstand van Bernhard
Bernhard vond dat zijn positie door de Ordinatio Imperii was verzwakt en was bang dat hij uiteindelijk in een ondergeschikte positie ten opzichte van de zoons van Lodewijk zou worden gedwongen. Aan zijn hof werden wilde plannen gemaakt over een onafhankelijk koninkrijk en hij stuurde troepen om de Alpenpassen te bezetten. Lodewijk trok met zijn leger naar Chalon-sur-Saône en nodigde Bernhard uit hem daar te bezoeken. Toen bleek dat een aantal van zijn belangrijke edelen een opstand niet zouden steunen, had Bernhard geen keuze dan te gaan en zich uiteindelijk over te geven. Hij werd ter dood veroordeeld, maar daarna begenadigd. Wel werden zijn ogen uitgestoken. Nadat deze straf in Aken onoordeelkundig was uitgevoerd, overleed Bernhard alsnog na twee dagen ondragelijk lijden. Bisschop Theodulf van Orléans, een van de grootste geleerden van het rijk, werd van medeplichtigheid beschuldigd en opgesloten in een klooster, waar hij niet lang daarna onder verdachte omstandigheden overleed. Het lot van Bernhard en Theodulf bezorgde Lodewijk een groot schuldgevoel, dat hem de rest van zijn leven zou belasten. Hij zou de dood van zijn vrouw in 818 zien als een straf van God, hoewel er ook geruchten waren dat Ermengarde zelf de hand in de dood van Bernhard had gehad.
Als reactie op de opstand van Bernhard dwong Lodewijk zijn halfbroers om toe te treden tot de geestelijkheid. In 822 deed Lodewijk voor zijn hof en voor de paus een publieke schuldbekentenis, waar hij de verantwoordelijkheid voor het overlijden van Bernhard op zich nam. Hij beleed daarbij ook een aantal andere zonden. Dit was niet goed voor zijn imago bij de edelen. Hij liet zijn neven toen weer uit het klooster en gaf ze weer functies aan het hof.
Crisis (829 - 835)
Op aandringen van zijn tweede echtgenote, Judith, benoemde Lodewijk in 829 hun zoon Karel tot hertog (niet koning, dus formeel geen inbreuk op de Ordinatio Imperii) van Allemannië (Elzas, Zwaben, Raetië en een deel van Bourgondië). Dit ging natuurlijk ten koste van het erfdeel van Lotharius. Op aandrang van Wala van Corbie, een achteroom van Lodewijk de Vrome, die weer uit het klooster was gelaten, en andere edelen die waren verdrongen door gunstelingen van Judith, begonnen de broers Lotharius, Pepijn en Lodewijk een opstand tegen hun vader en vooral ook tegen de invloed, die Judith op Lodewijk had. Ebbo en Hildwin steunden de opstand net als een aantal bisschoppen. Bernhard van Septimanië, de belangrijkste hoveling en een bondgenoot van Judith, werd beschuldigd van overspel met Judith - hij zou misschien zelfs de vader van Karel zijn.
In 830 overtuigde Wala Pepijn van het gevaar van Bernhard van Septimanië. Pepijn trok met een leger naar Parijs en ontmoette met zijn leger zijn broer Lodewijk de Duitser even ten noorden van Parijs. Hun vader, Lodewijk de Vrome, keerde terug van weer een campagne tegen Bretagne (juist begonnen om door een externe vijand te bestrijden de eenheid te bewaren) en ging naar Compiègne. Daar werd hij door Pepijn gevangengenomen. Judith werd in Poitiers gevangengezet en Bernhard van Septimanië vluchtte naar Barcelona. De oudste broer en eerste erfgenaam, Lotharius, trok in 831 met een groot leger naar het noorden en riep in Nijmegen een rijksdag bijeen. Lodewijk de Vrome had Pepijn en Lodewijk de Duitser echter een groter deel in de erfenis beloofd dan Lotharius aanbood en ook de lokale edelen bleven trouw aan Lodewijk de Vrome. Op de rijksdag moesten de zoons hun vader weer als koning erkennen. Lotharius werd begenadigd, maar werd wel naar Italië verbannen. Judith moest een eed zweren dat zij onschuldig was. Wala en andere belangrijke edelen en geestelijken die achter de opstand zaten, werden verbannen. Het gebied van Pepijn werd uitgebreid tot aan de Somme. Het gebied van Lodewijk de Duitser werd uitgebreid tot aan de Rijn. Karel kreeg het tussenliggende gebied van de Moezel tot aan de Provence. Lotharius hield alleen Italië over.
In 832 werd Pepijn aan het hof ontboden, waar hij kil werd ontvangen, als gevolg waarvan hij het hof zonder toestemming van zijn vader verliet. Lodewijk de Vrome was bang voor een opstand en stuurde een leger naar Aquitanië. Ondertussen trok Lodewijk de Duitser Zwaben (wat volgens de regeling van 831 binnen zijn gebied viel) binnen met Slavische bondgenoten. Lodewijk de Vrome onderwierp Lodewijk de Duitser bij Augsburg en Pepijn bij Limoges. Hij was zo boos dat hij Pepijn en Lodewijk al hun gebieden ontnam. Vervolgens benoemde hij Karel tot koning van Aquitanië en wees de rest van het keizerrijk aan Lotharius toe. Lotharius koos echter voor een machtsgreep, verbond zich met Pepijn en Lodewijk de Duitser en marcheerde in 833 naar het noorden. De legers van Lodewijk de Vrome aan de ene kant en de drie opstandige broers aan de andere kant, ontmoetten elkaar bij Colmar. Er werd dagenlang onderhandeld maar ondertussen hadden de broers, met hulp van de paus, een deel van het leger van Lodewijk omgekocht of overgehaald om hun kant te kiezen. Lodewijk beval zijn resterende troepen uiteindelijk om niet meer te vechten om een kansloos bloedbad te voorkomen, en werd gevangengenomen en opgesloten in de Sint-Medardusabdij te Soissons. De plaats van de veldslag, die niet doorging, ging de geschiedenis in als het Lügenfeld (niet van leugen, maar van lueg - hinderlaag - die de drie zoons hier tegen hun vader gespannen hadden door zijn soldaten om te kopen). Karel de Kale werd opgesloten in de Abdij van Prüm en Judith in Tortona. Lodewijk de Vrome werd door een synode (onder voorzitterschap van Ebbo) in Soissons afgezet en moest te Compiègne een openbare schuldbekentenis doen. Hij werd in Reims symbolisch van de drempel van de kerk verbannen.
Lodewijk de Duitser (inmiddels getrouwd met Emma, een zuster van Judith) begon onder invloed van zijn familie en schoonfamilie weer toenadering tot Lodewijk de Vrome te zoeken. Uit boosheid over het gedrag van Lotharius en de vernedering van Lodewijk de Vrome kozen ook steeds meer edelen in Neustrië en Austrasië de kant van Lodewijk de Vrome. Lotharius werd gedwongen om zich terug te trekken op Bourgondië. In 834 wilde Lotharius de situatie van de Ordinatio Imperii van 817 herstellen, waarbij hij als keizer dus boven zijn broers zou staan. Pepijn en Lodewijk waren hier niet van gediend, want zij wilden vasthouden aan de verdeling van 831 (zonder Karel) en als zelfstandige koningen regeren, zij verdreven Lotharius naar Italië en maakten hun vader weer keizer. In 835 verloren de belangrijkste partijgangers van Lotharius tijdens de synode van Diedenhoven hun ambten en een aantal van hen overleed tijdens een epidemie in Italië.
De crisis was voorbij, maar Lodewijk zou de rest van zijn regering voortdurend in conflict blijven met zijn zoons.
De laatste jaren
De laatste jaren van het bewind van Lodewijk werden gekenmerkt door steeds wisselende allianties met zijn zonen, waarbij die geregeld titels en gebieden kregen en weer kwijtraakten. Ook in deze jaren vonden gewapende confrontaties met zijn zoons plaats. De aanvallen van de Vikingen werden heftiger.
836 - Vikingen plunderden Antwerpen en Utrecht.
837 - Vikingen veroverden Nijmegen, maar werden door Lodewijk de Vrome verjaagd. Karel werd tot koning van Alemannië en Bourgondië gekroond. Dit ging vooral ten koste van Lodewijk de Duitser, die prompt in opstand kwam. Lodewijk de Vrome gaf in reactie alle gebieden van Lodewijk de Duitser behalve Beieren aan Karel.
838 - Vrede met de Vikingen. Lodewijk de Vrome beval de bouw van een Noordzee-vloot en stelde gezanten aan voor Friesland. Na het overlijden van Pepijn benoemde Lodewijk Karel ook tot koning van Aquitanië, maar de edelen kozen Pepijns zoon: Pepijn II. Lodewijk dreigde met een aanval.
839 - Lodewijk de Duitser viel Zwaben binnen, Pepijn II trok naar de Loire. De Vikingen vielen Friesland binnen en plunderden Dorestad. Lotharius koos door bemiddeling van Judith nu de kant van Lodewijk de Vrome. Pepijn II werd verslagen en onterfd.
840 - Karel werd erkend als koning van Aquitanië. Lodewijk dreef Lodewijk de Duitser terug tot aan de Oostmark. Het keizerrijk werd door Lodewijk opnieuw verdeeld: Karel kreeg Neustrië en Aquitanië, Lodewijk de Duitser kreeg Beieren en de rest van het rijk was voor Lotharius.
Op 20 juni 840 overleed Lodewijk na een ziekte in de palts van Ingelheim, op een eiland in de Rijn. Lodewijk ligt begraven in de abdij van St Arnulph te Metz. Na drie jaar spanning en strijd zouden zijn zoons uiteindelijk zelf bepalen hoe het rijk werd verdeeld.
Karolingische muntslag
De gebruikelijke munteenheid was de denarius, ook wel Penning genoemd. Op de voorkant staat meestal een kruis, op de achterkant een tempeltje. De zilveren denarius was al tijdens de Romeinse Republiek, vanaf 223 BCE , in gebruik. De ondergang van het West-Romeinse Rijk in 476 betekende ook het verdwijnen van de denarius. De vader van Lodewijk, Karel de Grote herintroduceerde de penning. De muntslag van Lodewijk de Vrome vond onder andere plaats in Utrecht en Dorestad.
Kenmerkend voor Lodewijk de Vrome is het randschrift "XPISTIANA RELIGIO"
Ludwig I. (genannt Ludwig der Fromme, französisch Louis le Pieux; * Juni/August 778 in Chasseneuil bei Poitiers; † 20. Juni 840 in Ingelheim am Rhein) war König des Fränkischen Reiches (in Aquitanien seit 781, im Gesamtreich seit 814) und Kaiser (813–840). Er war Sohn und Nachfolger Karls des Großen und führte dessen Reformpolitik zunächst erfolgreich weiter. In Auseinandersetzungen mit seinen eigenen Söhnen zweimal vorübergehend abgesetzt (830, 833/34), gelang es Ludwig dem Frommen jedoch nicht, ein überlebensfähiges fränkisches Großreich zu schaffen – drei Jahre nach seinem Tod wurde das Frankenreich im Vertrag von Verdun (843) aufgeteilt.
Leben
Geburt und Namensgebung
Während Karl der Große sich auf seinem Spanienfeldzug befand, gebar seine Frau Hildegard, die er in der Pfalz Chasseneuil bei Poitiers zurückgelassen hatte, im Juni/August 778 Zwillinge. Nach Karls Rückkehr wurden sie auf die Namen Ludwig und Lothar getauft. Die karolingischen Königsnamen Karl, Karlmann und Pippin waren bereits an Karls zuvor geborene Kinder vergeben, und so entschied man sich für den Rückgriff auf die Namen der beiden bedeutendsten merowingischen Könige Chlodwig I. und Chlothar I. Lothar starb bereits 779.
Unterkönigtum in Aquitanien
Am Ostersonntag, dem 15. April 781, wurde Ludwig durch Papst Hadrian I. in Rom zum Unterkönig von Aquitanien, sein älterer Bruder Pippin zum Unterkönig von Italien gesalbt. Trotz ihres geringen Alters von vier bzw. drei Jahren wurden die beiden Brüder zu ihrer weiteren Erziehung in die jeweiligen Unterkönigreiche geschickt. Bei seinem Aufbruch hat Ludwig seine 783 verstorbene Mutter Hildegard wohl zum letzten Mal gesehen. Um die Erziehung des Knaben kümmerten sich von nun an ein Hofmeister und weitere Helfer, die Karl seinem Sohn Ludwig mitgab. Mit der Errichtung des Unterkönigtums Aquitanien verfolgte Karl in erster Linie defensive Zwecke, so musste Ludwig beispielsweise 812/13 einen Aufstand der Basken niederschlagen. 801/803 gelang ihm mit Wilhelm von Aquitanien und dessen Sohn Berà die Eroberung des von den Mauren besetzten Barcelona. Die Kultivierung des Landes und der Ausbau der kirchlichen Struktur waren weitere wichtige Aufgaben Ludwigs in Aquitanien. Auf einer Synode im Jahr 813 ließ der König den Michaelstag anstelle eines Festes des germanischen Gottes Wotan festlegen.[1] Der Erzengel Michael wurde so zum Schutzpatron des sich langsam bildenden Saintn Römischen Reiches und später Deutschlands.
Nachrücken in die Nachfolge
Wenn es bei Karls Reichsteilungsplan (Divisio Regnorum) von 806 geblieben wäre, hätte Ludwig allenfalls eine spätere Erweiterung seines Unterkönigtums auf Septimanien, die Provence und Burgund erhoffen können. Jedoch starben Ludwigs ältere Brüder Pippin und Karl der Jüngere überraschend 810 bzw. 811. Ludwig blieb damit als einziger legitimer Sohn und Erbe übrig. Doch offenbar bestanden bei Karl und Teilen seines Hofes zunächst Vorbehalte gegenüber einer künftigen Alleinherrschaft Ludwigs. 812 wurde erst der Sohn des verstorbenen Pippin, Bernhard, zum Unterkönig in Italien bestellt. Schließlich wurde am 11. September 813 Ludwig der Fromme in Aachen während einer eigens einberufenen Reichsversammlung von seinem Vater zum Mitkaiser gekrönt. Ludwigs Biograph Thegan berichtet als einziger, dass Ludwig sich dabei selbst die Krone aufgesetzt habe, was allenfalls mit Gebrechlichkeit Karls zu erklären wäre. Die heutige Forschung schenkt jedoch den Reichsannalen mehr Glauben, denen zufolge Karl der Große persönlich seinem Sohn Ludwig die Krone aufs Haupt gesetzt hat.[2]
Die Krönung Ludwigs zum Mitkaiser entsprach oströmisch-byzantinischem Brauch. Nur durch die Aufnahme des römischen Rechtsinstituts „Mitkaisertum“ war es möglich, Ludwig den Kaisertitel zu übertragen, ohne ihn sogleich an der Herrschaft im Gesamtreich partizipieren zu lassen. So kehrte Ludwig nach dem Erhebungsakt nach Aquitanien zurück und nahm weiter seine Aufgaben als Unterkönig wahr. Nach dem Tod seines Vaters Karl am 28. Januar 814 zog er dann unverzüglich nach Aachen und trat die Herrschaft im Gesamtreich an. Da er bereits Kaiser war, erübrigte sich 814 ein weiterer Erhebungsakt, von welchem die Quellen auch nichts berichten.[3] Zwar wurde Ludwig der Fromme 816 (wohl am 5. Oktober) in Reims von Papst Stephan IV. gesalbt und nochmals gekrönt, doch hatte dieser Akt keine konstitutive Bedeutung, sondern sollte die Sakralität von Ludwigs Herrschaft betonen.[4]
Anfangsjahre als Kaiser
Ludwigs Herrschaftsübernahme verlief mühelos, aber nicht bruchlos. Ludwig brachte sein eigenes Personal aus Aquitanien mit und besetzte damit den Hofstaat größtenteils neu. Seine unverheirateten, aber nicht entsprechend lebenden Schwestern verwies er vom Hof. Seine Illigitimateen Halbbrüder Hugo, Drogo und Theoderich behielt er zunächst in seiner unmittelbaren Umgebung, zwang sie aber nach Rebellion seines Neffen Bernhard von Italien 818 in den Dienst der Kirche: Drogo wurde 823 Bischof von Metz, Hugo 822/23 Abt von Saint-Quentin und der offenbar früh verstorbene Theoderich wurde vielleicht Abt von Moyenmoutier, doch ist dies nicht sicher.[5]
Die ersten Jahre der Herrschaft Ludwigs des Frommen waren, ganz in der Tradition seines Vaters, von einem großen Reformwillen geprägt: Zahlreiche Kapitularien wurden herausgegeben, missi dominici (Königsboten) legten teilweise erschreckende Missstände im Reich offen (Amtsmissbrauch, Rechtsbeugung usw., was Ludwig dann abstellte) und auf verschiedenen Synoden wurde das Kirchenrecht reformiert. So wurden beispielsweise im Jahr 816 durch den Beschluss einer großen Aachener Reichssynode die benediktinischen Regeln für alle im Frankenreich lebenden Mönche und Nonnen verbindlich. Außerdem wurde mit der Institutio canonicorum Aquisgranensis („Aachener Kanoniker-Vorschrift“) für alle nichtmonastischen Kleriker- und Frauengemeinschaften eine einzige Norm in Liturgie und Lebensführung für verbindlich erklärt.[6] Die monastische Reformbewegung führte auch zu Konflikten, in die Ludwig eingriff, so im Kloster Fulda, wo 817 auf die im Supplex Libellus vorgetragene Bitte des Konvents hin Abt Ratgar abgesetzt und der Konvent zur Durchführung der Reform für ein Jahr unter kommissarische Leitung zweier Mönche „aus dem Westen“, d. h. wohl aus dem Umkreis des Reformabtes Benedikt von Aniane, gestellt wurde.[7]
Eine weitere wesentliche Reform betraf das Prozessrecht: einige Formen des Gottesurteils wurden abgeschafft, dafür wurde der Zeugenbeweis eingeführt.[8] Stark war der Einfluss kirchlicher Berater, wie des Abts Benedikt von Aniane, den Ludwig aus Aquitanien mitgebracht hatte und dem er in der Nähe Aachens das Kloster Inda (auch: Inden, die spätere Reichsabtei Kornelimünster) erbauen ließ, oder Markwards, des Abts von Prüm. Daneben ist insbesondere sein ehemaliger Milchbruder, Erzbischof Ebo von Reims, zu nennen, der allerdings später eine führende Rolle bei der Entmachtung Ludwigs 833 spielte.
Der Reichsteilungsplan von 817
Vielleicht durch einen Unfall gedrängt, den der Kaiser wie durch ein Wunder fast unverletzt überlebte, regelte er schon 817, im dritten Jahr seiner Herrschaft, seine Nachfolge. In der Ordinatio imperii teilte er das Reich nicht – wie es fränkischem Brauch entsprochen hätte und wie es auch Karl der Große ähnlich in seiner Divisio Regnorum von 806 vorgesehen hatte – einfach unter seinen drei Söhnen auf, sondern fand eine Sonderregel für das Kaisertum. Lothar, der älteste Sohn aus der 794 geschlossenen ersten Ehe mit Irmingard, wurde durch Ludwig den Frommen in Aachen zum Mitkaiser gekrönt. Ihm stand die Nachfolge im Kaisertum zu, und er sollte eine Art „außenpolitische“ Hoheit über das Gesamtreich erhalten. Die nachgeborenen Söhne Pippin und Ludwig wurden ihm untergeordnet, konnten nur auf „innenpolitischer“ Ebene in ihren Teilreichen entscheiden. Pippin bekam Aquitanien und Ludwig den östlichen Teil des Fränkischen Reichs. Wegen dieses grundlegend neuen Konzeptes der Ordinatio imperii, bei dem das Abendland nahe daran war, sich bewusst als politische Einheit zu formen, nannte Theodor Schieffer das Jahr 817 „den absoluten Höhepunkt des karolingischen Zeitalters und der fränkischen Geschichte“.[9]
Der 812 eingesetzte König Bernhard von Italien, ein Neffe Ludwigs des Frommen, wehrte sich gegen die Bestimmungen der Ordinatio imperii, da er seine Herrschaft über Italien gefährdet sehen musste. Der Aufstand wurde niedergeschlagen, der zunächst durch die Fürsten zum Tode verurteilte Bernhard wurde von Ludwig zur Blendung begnadigt. Bernhard starb an den Folgen der Prozedur – dies bedeutete für Ludwig „eine fühlbare moralische Belastung“.[10]
Der Weg in die Krise: die 820er Jahre
Benedikt von Aniane, Ludwigs wichtigster Berater, verstarb 821; die kirchliche Reformbewegung erlahmte seitdem. Ludwig der Fromme führte wegen seines harten Vorgehens gegen Familienangehörige, vor allem den verstorbenen Bernhard, auf dem Reichstag von Attigny 822 einen öffentlichen Bußakt aus. Damit erfüllte er einen Wunsch führender Geistlicher, die ihrerseits Pflichtvernachlässigung einräumten; trotzdem bedeutete seine Kirchenbuße einen Prestigeverlust. Blieb das Itinerar Ludwigs des Frommen bis zu diesem Zeitpunkt ganz auf Aachen konzentriert, war in den darauffolgenden Jahren eine stärkere Reisetätigkeit zu beobachten, z. B. zu den Pfalzen nach Frankfurt und Ingelheim. Ludwigs Sohn Lothar war von 825 bis 829 offiziell Mitregent. 826 hatte Ludwig den entmachteten Dänenkönig Harald Klak und dessen Gefolge anlässlich der Reichsversammlung in Ingelheim zu Gast. Dieser ließ sich in St. Alban bei Mainz taufen; Ansgar begann in der Folgezeit seine Missionstätigkeit in Skandinavien.
Neue Probleme entstanden durch Ludwigs 819 geschlossene zweite Ehe mit Judith, der Tochter des schwäbischen Grafen Welf I. Vermutlich auf ihr Betreiben änderte Ludwig die von ihm selbst 817 aufgestellte Nachfolgeregelung, als er für Karl, den 823 geborenen Sohn aus seiner zweiten Ehe, mit Schwaben ein neues Teilreich schaffen wollte. Zugleich regte sich am Hof Unmut über den starken Einfluss Judiths auf den Kaiser. So schickte Ludwig 829 sicherlich auch auf ihr Drängen hin seinen erstgeborenen Sohn und Mitkaiser Lothar nach Italien und verwies Abt Wala von Corbie vom Hof.
824 gewährte er den Juden im Frankenreich verschiedene Privilegien, unter anderem das des inländischen Sklavenhandels. Tatsächlich wurden die verschleppten Menschen ins Kalifat von Córdoba exportiert, wogegen der Erzbischof von Lyon Agobard vergebens protestierte.[11]
Die zweimalige Entmachtung 830/33
Als Ludwig der Fromme ausgerechnet während der Fastenzeit 830 zu einem nicht akut notwendigen Feldzug gegen die Bretonen aufrief, der von den innenpolitischen Schwierigkeiten ablenken sollte, kam es im April 830 zum offenen Aufstand. Mühlbacher, Th. Schieffer und Boshof deuten diesen als „loyale Revolution“ bzw. „loyale Palastrebellion“, d. h., führende Große am Hof des Königs stellen sich aus Loyalität gegen Ludwig – im Bewusstsein, ihn damit vor schlechten Ratgebern zu schützen und die Reichseinheit zu retten.[12] Sein Sohn Lothar wurde aus Italien zurückgeholt und wieder zum Mitregenten gemacht, Ludwig der Fromme in leichter Haft gehalten und die Kaiserin Judith, die des Ehebruchs mit Bernhard von Septimanien bezichtigt wurde, in ein Kloster bei Poitiers verbannt.
Lothars Regime enttäuschte jedoch rasch, denn die „loyalen Rebellen“ schienen in erster Linie doch nur ihre eigenen Machtinteressen zu verfolgen.[13] So kam es auf der Reichsversammlung von Nimwegen im Oktober 830 wieder zum Umschwung zugunsten Ludwigs. Ludwig der Fromme wurde wieder in seine Herrschaft eingesetzt, die Häupter der Verschwörung in der Folgezeit verhaftet oder verbannt, Judith nach Aachen zurückgeholt, Lothar dagegen 831 erneut nach Italien geschickt. Dessen aufständische Brüder Ludwig der Deutsche und Pippin konnten von ihrem Vater Ludwig dem Frommen 832 zur Unterwerfung gezwungen werden.
Damit begann ein neuer Akt des Familienstreits, denn nun verbündeten sich alle drei Söhne Ludwigs aus erster Ehe, die eine Schmälerung ihrer Reichsteile zugunsten ihres Halbbruders Karls des Kahlen befürchteten. Wiederum zog Ludwig gegen seine Söhne zu Felde. Ende Juni 833 standen sich die Parteien auf dem Rotfeld bei Colmar gegenüber, bis durch Druck und Versprechungen alle Getreuen und Soldaten von Ludwig abgefallen waren und Ludwig am 30. Juni gezwungen war, sich zu ergeben und faktisch abzudanken. Das Colmarer Rotfeld wurde aufgrund der von Ludwigs Söhnen und Getreuen gebrochenen Eide bald nur noch als Lügenfeld bezeichnet. Ludwig wurde ins Kloster Saint-Médard bei (heute in) Soissons verbannt, wo er sich einer demütigenden öffentlichen Buße unterwerfen musste; dabei bekam er ein „Sündenregister“ überreicht, musste seine Waffen ablegen und ein Büßergewand anziehen. Die Kaiserin Judith wurde diesmal nach Tortona in Italien verbannt, ihr Sohn Karl der Kahle in strenge Haft ins Kloster Prüm überführt.
Abermals kam es zu einem Umschwung, diesmal wohl maßgeblich ausgelöst durch die unwürdige Behandlung des alten Kaisers. Als Anfang 834 Ludwigs Söhne Pippin, von Westen kommend, und Ludwig der Deutsche, aus dem Osten kommend, gegen ihren Bruder Lothar vorrückten, fand dieser keine Unterstützung mehr und konnte sich nur noch nach Italien absetzen. Am 1. März 834 wurde Ludwig der Fromme in der Abteikirche von Saint-Denis feierlich mit Waffen und Krone geschmückt und wieder als Kaiser anerkannt. Lothars Macht wurde auf Italien beschränkt, die Kaiserin Judith aber von dort wieder nach Aachen zurückgeholt.
Die letzten Jahre
Ein neuer Reichsteilungsplan 837 zugunsten Karls des Kahlen, des Sohnes Ludwigs aus zweiter Ehe, der dessen Herrschaft über Friesland und das Gebiet zwischen Maas und Seine vorsah, führte zu neuen Unruhen, die erst durch den Vertrag von Verdun 843 mit der endgültigen Teilung des Frankenreiches beendet wurden. Dabei ebnete der plötzliche Tod von Ludwigs Sohn Pippin 838 den Weg zu einer einigermaßen ausgewogenen Dreiteilung des Reiches unter die drei verbleibenden Söhne Lothar, Ludwig den Deutschen und Karl den Kahlen.
Bevor es dazu kommen sollte, hatte Ludwig der Fromme allerdings seinen Sohn Ludwig den Deutschen gegen sich aufgebracht, indem er ihm nur noch Bayern als Herrschaftsgebiet zugestehen wollte. Der Widerstand des Sohnes machte eine Strafexpedition notwendig, auf deren Rückkehr Ludwig der Fromme am 20. Juni 840 auf einer Rheininsel bei Ingelheim verstarb. Ursache war vermutlich ein Magen- oder Speiseröhrenkrebs in Verbindung mit einer Bronchitis.[14] Nach dem Bericht seines Biographen Astronomus, Vita Hludowici, Kap. 64, lauteten Ludwigs letzte Worte „Huz, huz“, fränkisch für „Hinaus, hinaus!“. So sprach er mit zur Seite gewandtem Haupt, denn offenbar hatte er dort einen bösen Geist zu sehen geglaubt; dann blickte er heiter zum Himmel und verschied lächelnd.
Ludwig hatte sich ursprünglich in dem von ihm gegründeten Kloster Inden, dem späteren Kornelimünster, bestatten lassen wollen. Im Westbau der heutigen Propsteipfarrkirche Kornelimünster gibt es noch heute die vorbereitete Grabstelle Ludwigs des Frommen. Jedoch veranlasste Ludwigs Halbbruder Drogo als Bischof von Metz, dass Ludwig der Fromme in der Abtei St. Arnulf in Metz beigesetzt wurde, wo auch seine Mutter Hildegard und andere Karolinger bestattet worden waren. Im 11. und 16. Jh. neu gestaltet, wurde Ludwigs Grabmal 1793 während der Französischen Revolution zerstört und seine Gebeine verstreut. Von Ludwigs wertvollem spätantiken Sarkophag, der den Zug des von den Ägyptern verfolgten Volkes Israel durch das Rote Meer darstellte, sind im Musée de la ville in Metz noch einige Fragmente erhalten.[15]
Nachwirkung
Stellung zur heidnischen Kultur
Ludwig dem Frommen wurde in der Neuzeit manchmal vorgeworfen, für den Untergang germanischer Überlieferungen verantwortlich zu sein. Solche Behauptungen entbehren aber jeder Quellengrundlage. Es gibt lediglich einen einzigen Satz bei dem Ludwig-Biografen Thegan, Gesta Hludowici, Kap. 19, wo es heißt: „Die heidnischen Lieder [oder: Gedichte], die er [Ludwig] in seiner Jugend gelernt hatte, verachtete er und wollte sie weder lesen noch hören noch lehren.“ Dabei ist nicht einmal sicher, ob Thegan germanische Heldenlieder gemeint hat, wie sie Karl der Große laut Einhards Vita Karoli Magni, Kap. 29, hatte sammeln lassen – die „heidnischen Gedichte“ könnten sich genauso gut auf antike lateinische Gedichte beziehen wie z. B. Vergils römisches Nationalepos Aeneis, das mit Sicherheit in Ludwigs Jugend in seinem Unterricht behandelt worden war; zum möglichen Bezug der Stelle auf lateinische Gedichte vgl. auch Tremp.[16] Vor allem aber spricht Thegan in der zitierten Stelle nur von Ludwigs persönlicher Geringschätzung dieser carmina („Lieder“ bzw. „Gedichte“, worum auch immer es sich dabei handelte); nirgends jedoch, auch nicht in anderen Quellen, ist die Rede von irgendwelchen Anweisungen Ludwigs zu deren Vernichtung.[17]
Ebenso wenig verbürgt ist freilich eine durch Ludwig durchgeführte Sammlung und Sicherung germanischer Überlieferungen (wie bei seinem Vater Karl), da Ludwig der Fromme unbestritten in der „Verchristlichung“ des Frankenreiches eine seiner wichtigsten Aufgaben sah.[18] In seiner Missionspolitik ging er sogar noch über dessen Grenzen hinaus: 831 gründete Ludwig das Erzbistum Hamburg, von dem aus ganz Skandinavien missioniert werden sollte; Ebo von Reims und Ansgar, Bischof von Bremen-Hamburg wurden in seinem Auftrag zu den Initiatoren der nordischen Mission.[19]
Der Beiname „der Fromme“
Ludwigs Beiname „der Fromme“ setzte sich erst im Laufe des 10. Jahrhunderts durch. Zwar wurde Ludwig auch schon zu Lebzeiten als pius (der Fromme) oder piissimus (der sehr Fromme) bezeichnet, doch war dies noch nicht als individueller Beiname gemeint. Iustitia (Gerechtigkeit) und pietas (in diesem Zusammenhang ein ganzer Begriffskomplex im Sinne von Frömmigkeit, Pflichttreue, Milde) galten als die beiden klassischen Herrschertugenden schlechthin. Die Vieldeutigkeit des Begriffes pius zeigt sich auch daran, dass Ludwig im Französischen zwei Beinamen hat: „Louis le Pieux“ (Ludwig der Fromme) und „Louis le Débonnaire“ (Ludwig der Gutmütige).
Auf Münzen nannte sich noch nicht der hier behandelte Ludwig, sondern sein heute als Ludwig der Deutsche bekannter Sohn „HLVDOVVICVS PIVS“, ebenso der letzte ostfränkische Karolinger Ludwig das Kind (900–911): Bis dahin erschien also der Beiname pius noch nicht fest an einen früheren Ludwig vergeben. Erst ab etwa 960 finden sich zunehmend Belege, die dem Ludwig dieses Artikels den eindeutig individuellen Beinamen „der Fromme“ zuweisen. Zudem kam erst im 19. Jahrhundert eine negative Interpretation von Ludwigs Beinamen auf – etwa im Sinne eines weltfernen Frömmlers –, doch ist diese Sichtweise von der modernen Geschichtswissenschaft korrigiert worden.[20]
Bilanz aus heutiger Perspektive
Für Ludwig den Frommen war es von vornherein nicht leicht, aus dem Schatten seines großen Vaters herauszutreten. Da nach Karls Eroberungen keine großen expansiven Erfolge mehr möglich waren, war es Ludwig von Anfang an vorgezeichnet, sich auf die weniger spektakuläre innere Konsolidierung des Reiches konzentrieren zu müssen. Früher kritisierte man Ludwig den Frommen für seine angeblich zu große Abhängigkeit von Beratern, doch relativiert Boshof heute diesen Vorwurf: Zu Ludwigs Zeit gab es keine Alternative mehr zu einer auf personalen Bindungen gegründeten Herrschaft; ein Gewaltregime hätte erst recht nicht funktioniert.[21] Auch kann von einer geistig-kulturellen Stagnation unter Ludwig dem Frommen keine Rede sein.[22]
Ludwigs Tragik war es, dass sein oben beschriebener, von ihm bis zuletzt modifiziert aufrechterhaltener Plan zur Wahrung der Reichseinheit keinen Erfolg haben sollte: Lothar und zeitweise auch einer „Reichseinheitspartei“ aus führenden Adligen gingen seine Teilungspläne zu weit, seinen nachgeborenen Söhnen, die sich nicht der Oberhoheit des erstgeborenen Lothar beugen wollten, dagegen nicht weit genug. Hinzu kamen die Rivalität der Söhne aus erster Ehe gegen den Sohn Karl aus der zweiten Ehe sowie strukturelle Probleme der Adelsgesellschaft überhaupt. So lastet es die heutige Forschung nicht mehr allein Ludwig dem Frommen an, dass mit seiner Herrschaft die Aufteilung des Karolingerreiches ihren Anfang nahm.[23]
Nachkommen
Vor seiner ersten Ehe hatte Ludwig bereits aus einer Verbindung um das Jahr 793 zwei Kinder:
Alpheidis (Elpheid, Alpais) (* wohl 794, † 23. Juli eines unbekannten Jahres, wohl nach dem 29. Mai 852), als Witwe Äbtissin von Saint-Pierre-le-Bas in Reims, ∞ um 806 Graf Beggo († 28. Oktober 816) (Matfriede)
Arnulf (* wohl 794, † nach März/April 841), Graf von Sens
Erste Ehe: Ludwig heiratete 794 Irmingard von Hespengau (780–818), Tochter des Grafen Ingram.
Lothar I. (795–855), Kaiser
Pippin I. (797–838), König von Aquitanien
Rotrud, * wohl 800
Hildegard, * wohl 802/804, † nach Oktober 841, wohl am 23. August 860, Äbtissin von Notre-Dame (wohl Notre-Dame de Laon)
Ludwig „der Deutsche“ (806–876), König des ostfränkischen Reiches
Eine seiner beiden Töchter von Irmingard heiratete Ratger, Graf von Limoges, oder Gerhard Graf von Auvergne, (Ramnulfiden) die wohl beide am 25. Juni 841 starben.
Zweite Ehe: Ludwig heiratete 819 Judith (795–843), Tochter des Grafen Welf I.
Gisela (820–874), heiratete um 836 Eberhard, Markgraf von Friaul (Unruochinger) († 16. Dezember 864); beide wurden in der Abtei Cysoing begraben
Karl II. „der Kahle“ (823–877), König des westfränkischen Reiches, Kaiser
Louis the Pious (778 – 20 June 840), also called the Fair, and the Debonaire,[1] was the King of the Franks and co-emperor with his father, Charlemagne, from 813. He was also King of Aquitaine from 781. As the only surviving adult son of Charlemagne and Hildegard, he became the sole ruler of the Franks after his father's death in 814, a position which he held until his death, save for the period 833–34, during which he was deposed.
During his reign in Aquitaine, Louis was charged with the defence of the empire's southwestern frontier. He conquered Barcelona from the Muslims in 801 and asserted Frankish authority over Pamplona and the Basques south of the Pyrenees in 812. As emperor he included his adult sons, Lothair, Pepin, and Louis, in the government and sought to establish a suitable division of the realm among them. The first decade of his reign was characterised by several tragedies and embarrassments, notably the brutal treatment of his nephew Bernard of Italy, for which Louis atoned in a public act of self-debasement.
In the 830s his empire was torn by civil war between his sons, only exacerbated by Louis's attempts to include his son Charles by his second wife in the succession plans. Though his reign ended on a high note, with order largely restored to his empire, it was followed by three years of civil war. Louis is generally compared unfavourably to his father, though the problems he faced were of a distinctly different sort.[2]
Birth and rule in Aquitaine
Louis was born while his father Charlemagne was on campaign in Spain, at the Carolingian villa of Cassinogilum, according to Einhard and the anonymous chronicler called Astronomus; the place is usually identified with Chasseneuil, near Poitiers.[3] He was the third son of Charlemagne by his wife Hildegard.[4]
Louis was crowned King of Aquitaine as a three-year-old child in 781.[5] In the following year he was sent to Aquitaine accompanied by regents and a court. Charlemagne constituted this sub-kingdom in order to secure the border of his realm after the destructive war against the Aquitanians and Basques under Waifer (capitulated c. 768) and later Hunald II, which culminated in the disastrous Battle of Roncesvalles (778). Charlemagne wanted his son Louis to grow up in the area where he was to reign. However, in 785, wary of the customs his son may have been taking in Aquitaine, Charlemagne, who after Hildegard's death in 783, had remarried Fastrada, sent for Louis in 785. Louis presented himself in Saxony at the royal Council of Paderborn dressed in Basque costumes along with other youths in the same garment, which may have made a good impression in Toulouse, since the Basques of Vasconia were a mainstay of the Aquitanian army.[4]
In 794, Charlemagne gave four former Gallo-Roman villas to Louis, in the thought that he would take in each in turn as winter residence: Doué-la-Fontaine in today's Anjou, Ebreuil in Allier, Angeac-Charente, and the disputed Cassinogilum. Charlemagne's intention was to see all his sons brought up as natives of their given territories, wearing the national costume of the region and ruling by the local customs. Thus were the children sent to their respective realms at a young age. The marches - peripheral principalities - played a vital role as bullwarks against exterior threats to the empire. Louis reigned over the Spanish March. In 797, Barcelona, the largest city of the Marca, fell to the Franks when Zeid, its governor, rebelled against Córdoba and, failing, handed it to them. The Umayyad authority recaptured it in 799. However, Louis marched the entire army of his kingdom, including Gascons with their duke Sancho I of Gascony, Provençals under Leibulf, and Goths under Bera, over the Pyrenees and besieged it for two years, wintering there from 800 to 801, when it capitulated.[6][7] King Louis was formally invested with his armour in 791 at the age of fourteen. However, the princes were not given independence from central authority as Charlemagne wished to implant in them the concepts of empire and unity by sending them on remote military expeditions. Louis joined his brother Pippin at the Mezzogiorno campaign in Italy against the Duke Grimoald of Benevento at least once.[4]
Louis was one of Charlemagne's three legitimate sons to survive infancy. His twin brother, Lothair died during infancy. According to the Frankish custom of partible inheritance, Louis had expected to share his inheritance with his brothers, Charles the Younger, King of Neustria, and Pepin, King of Italy. In the Divisio Regnorum of 806, Charlemagne had slated Charles the Younger as his successor as emperor and chief king, ruling over the Frankish heartland of Neustria and Austrasia, while giving Pepin the Iron Crown of Lombardy, which Charlemagne possessed by conquest. To Louis's kingdom of Aquitaine, he added Septimania, Provence, and part of Burgundy. However, Charlemagne's other legitimate sons died – Pepin in 810 and Charles in 811 – and Louis was crowned co-emperor with an already ailing Charlemagne in Aachen in 813. On his father's death in 814, he inherited the entire Carolingian Empire and all its possessions (with the sole exception of the kingdom of Italy; although within Louis's empire, in 813 Charlemagne had ordered that Bernard, Pepin's son be made and called king).[4][8]
Emperor
While at his villa of Doué-la-Fontaine, Anjou, Louis received news of his father's death.[9] He rushed to Aachen and crowned himself emperor to shouts of Vivat Imperator Ludovicus by the attending nobles.[9]
Upon arriving at the imperial court in Aachen in an atmosphere of suspicion and anxiety on both sides, Louis's first act was to purge the palace of what he considered undesirable. He destroyed the old Germanic pagan tokens and texts which had been collected by Charlemagne. He further exiled members of the court he deemed morally "dissolute", including some of his own relatives.[10]
He quickly sent all of his many unmarried (half-)sisters and nieces to nunneries in order to avoid any possible entanglements from overly powerful brothers-in-law.[9] Sparing his Illigitimateate half-brothers Drogo, Hugh and Theoderic, he forced his father's cousins, Adalard and Wala to be tonsured, placing them in into monastic exile at St-Philibert on the island of Noirmoutier and Corbie, respectively, despite the latter's initial loyalty.[11]
He made Bernard, margrave of Septimania, and Ebbo, Archbishop of Reims his chief counsellors. The latter, born a serf, was raised by Louis to that office, but betrayed him later. He retained some of his father's ministers, such as Elisachar, abbot of St. Maximin near Trier, and Hildebold, Archbishop of Cologne. Later he replaced Elisachar with Hildwin, abbot of many monasteries.[12]
He also employed Benedict of Aniane (the Second Benedict), a Septimanian Visigoth, whom he made abbot of the newly established Inden Monastery at Aix-la-Chapelle and charged him with the reform the Frankish church.[13] One of Benedict's primary reforms was to ensure that all religious houses in Louis' realm adhered to the Rule of Saint Benedict, named for its creator, Benedict of Nursia. From the start of his reign, his coinage imitated his father Charlemagne's portrait, which gave it an image of imperial authority and prestige.[9] In 816, Pope Stephen IV, who had succeeded Leo III, visited Reims and again crowned Louis on Sunday 5 October.[4][12][14]
Ordinatio imperii
On 9 April 817, Maundy Thursday, Louis and his court were crossing a wooden gallery from the cathedral to the palace in Aachen when the gallery collapsed, killing many. Louis, having barely survived and feeling the imminent danger of death, began planning for his succession. Three months later among the approval of his Aachen court and the clergy he issued an imperial decree of eighteen chapters, the Ordinatio Imperii, that laid out plans for an orderly dynastic succession. The term Ordinatio Imperii is a modern (19th century) creation. The decree is called divisio imperii in the only surviving contemporary manuscript.[4]
In 815, Louis had already given his two eldest sons a share in the government, when he had sent his elder sons Lothair and Pepin to govern Bavaria and Aquitaine respectively, though without the royal titles. He proceeded to divide the empire among his three sons:
Lothair was proclaimed and crowned co-emperor in Aachen by his father. He was promised the succession to most of the Frankish dominions (excluding the exceptions below), and would be the overlord of his brothers and cousin.
Pepin was proclaimed King of Aquitaine, his territory including Gascony, the march around Toulouse, and the counties of Carcassonne, Autun, Avallon and Nevers.
Louis, the youngest son, was proclaimed King of Bavaria and the neighbouring marches.
If one of the subordinate kings died, he was to be succeeded by his sons. If he died childless, Lothair would inherit his kingdom. In the event of Lothair dying without sons, one of Louis the Pious' younger sons would be chosen to replace him by "the people". Above all, the Empire would not be divided: the Emperor would rule supreme over the subordinate kings, whose obedience to him was mandatory.
With this settlement, Louis attempted to combine his sense for the Empire's unity, supported by the clergy, while at the same time providing positions for all of his sons. Instead of treating his sons equally in status and land, he elevated his first-born son Lothair above his younger brothers and gave him the largest part of the Empire as his share.
The decree failed to create order as it omitted Bernard, who immediately began to conspire. When Louis began to issue changes in favor of his second wife Judith's son Charles the Bald, his sons Lothar, Pepin and Louis refused to accept. The rule of sons being favoured over brothers in succession remained also untouched.[4]
Bernard's rebellion and Louis's penance
The ordinatio imperii of Aachen left Bernard in Italy in an uncertain and subordinate position as king of Italy, and he began plotting to declare independence. Upon hearing of this, Louis immediately directed his army towards Italy, and headed for Chalon-sur-Saône. Intimidated by the emperor's swift action, Bernard met his uncle at Chalon, under invitation, and surrendered. He was taken to Aachen by Louis, who there had him tried and condemned to death for treason. Louis had the sentence commuted to blinding, which was duly carried out; Bernard did not survive the ordeal, however, dying after two days of agony. Others also suffered: Theodulf of Orléans, in eclipse since the death of Charlemagne, was accused of having supported the rebellion, and was thrown into a monastic prison, dying soon afterwards; it was rumored that he had been poisoned.[15] The fate of his nephew deeply marked Louis's conscience for the rest of his life.
In 822, as a deeply religious man, Louis performed penance for causing Bernard's death, at his palace of Attigny near Vouziers in the Ardennes, before Pope Paschal I, and a council of clerics and nobles of the realm that had been convened for the reconciliation of Louis with his three younger half-brothers, Hugo whom he soon made abbot of St-Quentin, Drogo whom he soon made Bishop of Metz, and Theodoric. This act of contrition, partly in emulation of Theodosius I, had the effect of greatly reducing his prestige as a Frankish ruler, for he also recited a list of minor offences about which no secular ruler of the time would have taken any notice. He also made the egregious error of releasing Wala and Adalard from their monastic confinements, placing the former in a position of power in the court of Lothair and the latter in a position in his own house.[4]
Frontier wars
At the start of Louis's reign, the many tribes – Danes, Obotrites, Slovenes, Bretons, Basques – which inhabited his frontierlands were still in awe of the Frankish emperor's power and dared not stir up any trouble. In 816, however, the Sorbs rebelled and were quickly followed by Slavomir, chief of the Obotrites, who was captured and abandoned by his own people, being replaced by Ceadrag in 818. Soon, Ceadrag too had turned against the Franks and allied with the Danes, who were to become the greatest menace of the Franks in a short time.
A greater Slavic menace was gathering on the southeast. There, Ljudevit, duke of Pannonia, was harassing the border at the Drava and Sava rivers. The margrave of Friuli, Cadolah, was sent out against him, but he died on campaign and, in 820, his margravate was invaded by Slovenes. In 821, an alliance was made with Borna, duke of the Dalmatia, and Liudewit was brought to heel. In 824 several Slav tribes in the north-western parts of Bulgaria acknowledged Louis's suzerainty and after he was reluctant to settle the matter peacefully with the Bulgarian ruler Omurtag, in 827 the Bulgarians attacked the Franks in Pannonia and regained their lands.[16]
On the far southern edge of his great realm, Louis had to control the Lombard princes of Benevento whom Charlemagne had never subjugated. He extracted promises from Princes Grimoald IV and Sico, but to no effect.
On the southwestern frontier, problems commenced early when c. 812, Louis the Pious crossed the western Pyrenees 'to settle matters' in Pamplona. The expedition made its way back north, where it narrowly escaped an ambush attempt arranged by the Basques in the pass of Roncevaux thanks to the precautions he took, i.e. hostages. Séguin, duke of Gascony, was then deposed by Louis in 816, possibly for failing to suppress or collaborating with the Basque revolt south of the western Pyrenees, so sparking off a Basque uprising that was duly put down by the Frankish emperor in Dax. Seguin was replaced by Lupus III, who was dispossessed in 818 by the emperor. In 820 an assembly at Quierzy-sur-Oise decided to send an expedition against the Cordoban caliphate (827). The counts in charge of the army, Hugh, count of Tours, and Matfrid, count of Orléans, were slow in acting and the expedition came to naught.
First civil war
In 818, as Louis was returning from a campaign to Brittany, he was greeted by news of the death of his wife, Ermengarde. Ermengarde was the daughter of Ingerman, the duke of Hesbaye. Louis had been close to his wife, who had been involved in policymaking. It was rumoured that she had played a part in her nephew's death and Louis himself believed her own death was divine retribution for that event. It took many months for his courtiers and advisors to convince him to remarry, but eventually he did, in 820, to Judith, daughter of Welf, count of Altdorf. In 823 Judith gave birth to a son, who was named Charles.
The birth of this son damaged the Partition of Aachen, as Louis's attempts to provide for his fourth son met with stiff resistance from his older sons, and the last two decades of his reign were marked by civil war. At Worms in 829, Louis gave Alemannia to Charles, with the title of king or duke (historians differ on this), thus enraging his son and co-emperor Lothair, whose promised share was thereby diminished.[17] An insurrection was soon at hand.
With the urging of the vengeful Wala and the cooperation of his brothers, Lothair accused Judith of having committed adultery with Bernard of Septimania, even suggesting Bernard to be the true father of Charles. Ebbo and Hildwin abandoned the emperor at that point, Bernard having risen to greater heights than either of them. Agobard, Archbishop of Lyon, and Jesse of Amiens, bishop of Amiens, too, opposed the redivision of the empire and lent their episcopal prestige to the rebels.
In 830, at Wala's insistence that Bernard of Septimania was plotting against him, Pepin of Aquitaine led an army of Gascons, with the support of the Neustrian magnates, all the way to Paris. At Verberie, Louis the German joined him. At that time, the emperor returned from another campaign in Brittany to find his empire at war with itself. He marched as far as Compiègne, an ancient royal town, before being surrounded by Pepin's forces and captured. Judith was incarcerated at Poitiers and Bernard fled to Barcelona.[16]
Then Lothair finally set out with a large Lombard army, but Louis had promised his sons Louis the German and Pepin of Aquitaine greater shares of the inheritance, prompting them to shift loyalties in favour of their father. When Lothair tried to call a general council of the realm in Nijmegen, in the heart of Austrasia, the Austrasians and Rhinelanders came with a following of armed retainers, and the disloyal sons were forced to free their father and bow at his feet (831). Lothair was pardoned, but disgraced and banished to Italy.[16]
Pepin returned to Aquitaine and Judith – after being forced to humiliate herself with a solemn oath of innocence – to Louis's court. Only Wala was severely dealt with, making his way to a secluded monastery on the shores of Lake Geneva. Although Hilduin, abbot of Saint Denis, was exiled to Paderborn and Elisachar and Matfrid were deprived of their honours north of the Alps; they did not lose their freedom.[4]
Second civil war
The next revolt occurred a mere two years later, in 832. The disaffected Pepin was summoned to his father's court, where he was so poorly received he left against his father's orders. Immediately, fearing that Pepin would be stirred up to revolt by his nobles and desiring to reform his morals, Louis the Pious summoned all his forces to meet in Aquitaine in preparation of an uprising, but Louis the German garnered an army of Slav allies and conquered Swabia before the emperor could react. Once again the elder Louis divided his vast realm. At Jonac, he declared Charles king of Aquitaine and deprived Pepin (he was less harsh with the younger Louis), restoring the whole rest of the empire to Lothair, not yet involved in the civil war. Lothair was, however, interested in usurping his father's authority. His ministers had been in contact with Pepin and may have convinced him and Louis the German to rebel, promising him Alemannia, the kingdom of Charles.
Soon Lothair, with the support of Pope Gregory IV, whom he had confirmed in office without his father's support, joined the revolt in 833. While Louis was at Worms gathering a new force, Lothair marched north. Louis marched south. The armies met on the plains of the Rothfeld. There, Gregory met the emperor and may have tried to sow dissension amongst his ranks. Soon much of Louis's army had evaporated before his eyes, and he ordered his few remaining followers to go, because "it would be a pity if any man lost his life or limb on my account." The resigned emperor was taken to Saint-Médard de Soissons, his son Charles to Prüm, and the queen to Tortona. The despicable show of disloyalty and disingenuousness earned the site the name Field of Lies, or Lügenfeld, or Campus Mendacii, ubi plurimorum fidelitas exstincta est.[18]
On 13 November 833, Ebbo, with Agobard of Lyon, presided over a synod at the Church of Saint Medard in Soissons which saw Louis undertake public penance for the second time in his reign. The penitential ritual that was undertaken began when Louis arrived at the church and confessed multiple times to the crimes levied against him. The crimes had been historic and recent, with accusations of oath breaking, violation of the public peace and inability to control his adulterous wife, Judith of Bavaria.[20] Afterwards, he threw his sword belt at the base of the altar and received judgement through the imposition of the hands of the bishops.[21] Louis was to live the rest of his life as a penitent, never to hold office again.[22] The penance divided the aristocracy. The anonymous biographer of the Vita Hludovici criticized the whole affair on the basis that God does not judge twice for sins committed and confessed.[23] Lothair's allies were generously compensated. Ebbo himself received the monastery of St Vaast whilst Pepin was allowed to keep the lands reclaimed from his father.
Men like Rabanus Maurus, Louis' younger half-brothers Drogo and Hugh, and Emma, Judith's sister and Louis the German's new wife, worked on the younger Louis to make peace with his father, for the sake of unity of the empire. The humiliation to which Louis was then subjected at Notre Dame in Compiègne turned the loyal barons of Austrasia and Saxony against Lothair, and the usurper fled to Burgundy, skirmishing with loyalists near Chalon-sur-Saône. Louis was restored the next year, on 1 March 834.
On Lothair's return to Italy, Wala, Jesse, and Matfrid, formerly count of Orléans, died of a pestilence. On 2 February 835 at the palace Thionville, Louis presided over a general council to deal with the events of the previous year. Known as the Synod of Thionville, Louis himself was reinvested with his ancestral garb and the crown, symbols of Carolingian rulership. Furthermore, the penance of 833 was officially reversed and Archbishop Ebbo officially resigned after confessing to a capital crime, whilst Agobard of Lyon and Bartholmew, Archbishop of Narbonne were also deposed.[24] Later that year Lothair fell ill; once again the events turned in Louis favour.
In 836, however, the family made peace and Louis restored Pepin and Louis, deprived Lothair of all save Italy, and gave it to Charles in a new division, given at the diet of Crémieu. At about that time, the Vikings terrorized and sacked Utrecht and Antwerp. In 837, they went up the Rhine as far as Nijmegen, and their king, Rorik, demanded the weregild of some of his followers killed on previous expeditions before Louis the Pious mustered a massive force and marched against them. They fled, but it would not be the last time they harried the northern coasts. In 838, they even claimed sovereignty over Frisia, but a treaty was confirmed between them and the Franks in 839. Louis the Pious ordered the construction of a North Sea fleet and the sending of missi dominici into Frisia to establish Frankish sovereignty there.[4][25]
Third civil war
In 837, Louis crowned Charles king over all of Alemannia and Burgundy and gave him a portion of his brother Louis' land. Louis the German promptly rose in revolt, and the emperor redivided his realm again at Quierzy-sur-Oise, giving all of the young king of Bavaria's lands, save Bavaria itself, to Charles. Emperor Louis did not stop there, however. His devotion to Charles knew no bounds. When Pepin died in 838, Louis declared Charles the new king of Aquitaine. The nobles, however, elected Pepin's son Pepin II. When Louis threatened invasion, the third great civil war of his reign broke out. In the spring of 839, Louis the German invaded Swabia, Pepin II and his Gascon subjects fought all the way to the Loire, and the Danes returned to ravage the Frisian coast (sacking Dorestad for a second time).
Lothair, for the first time in a long time, allied with his father and pledged support at Worms in exchange for a redivision of the inheritance. At a final placitum held at Worms on 20 May, Louis gave Bavaria to Louis the German and disinherited Pepin II, leaving the entire remainder of the empire to be divided roughly into an eastern part and a western. Lothair was given the choice of which partition he would inherit and he chose the eastern, including Italy, leaving the western for Charles. The emperor quickly subjugated Aquitaine and had Charles recognised by the nobles and clergy at Clermont-en-Auvergne in 840. Louis then, in a final flash of glory, rushed into Bavaria and forced the younger Louis into the Ostmark. The empire now settled as he had declared it at Worms, he returned in July to Frankfurt am Main, where he disbanded the army. The final civil war of his reign was over.[4][25]
Death
Louis fell ill soon after his final victorious campaigns and retreated to his summer hunting lodge on an island in the Rhine near his palace at Ingelheim. He died on 20 June 840 in the presence of many bishops and clerics and in the arms of his half-brother Drogo as he pardoned his son Louis, proclaimed Lothair emperor and commended the absent Charles and Judith to his protection.
Soon dispute plunged the surviving brothers into yet another civil war. It lasted until 843 with the signing of the Treaty of Verdun, in which the division of the empire into three souvereign entities was settled. West Francia and East Francia became the kernels of modern France and Germany respectively. Middle Francia, that included Burgundy, the Low Countries and northern Italy among other regions was only short-lived until 855 and later reorganized as Lotharingia.[26] The dispute over the kingship of Aquitaine was not fully settled until 860.[27][4][12]
Louis was buried in the Abbey of Saint-Arnould in Metz.[28]
Marriage and issue
By his first wife, Ermengarde of Hesbaye (married c. 794),[29] he had three sons and three daughters:
Lothair (795–855), king of Middle Francia
Pepin (797–838), king of Aquitaine
Adelaide (b. c. 799)
Rotrude (b. 800)
Hildegard (or Matilda) (b. c. 802)
Louis the German (c. 806–876), king of East Francia
By his second wife, Judith of Bavaria, he had a daughter and a son:
Gisela, married Eberhard of Friuli
Charles the Bald, king of West Francia
By Theodelinde of Sens[citation needed], he had two Illigitimateate children:
Arnulf of Sens
Alpais
Louis Ier dit « le Pieux » ou « le Débonnaire », né en 778 à Cassinogilum (localisation incertaine, soit Casseuil près de Bordeaux1, Chasseneuil-du-Poitou dans la Vienne ou encore Casseneuil2 en Lot-et-Garonne) et mort le 20 juin 840 à Ingelheim, près de Mayence3, est roi d'Aquitaine jusqu'en 814, puis empereur d'Occident de 814 à sa mort en 840. Il est le fils de Charlemagne et de Hildegarde de Vintzgau.
Son règne est marqué par de nombreuses menaces sur l'unité de l'Empire carolingien : non seulement il dut faire face aux raids des Vikings, mais ses fils se révoltèrent contre lui en plusieurs occasions. Les ambitions des grandes familles aristocratiques s'affirment alors de plus en plus, menaçant le pouvoir impérial.
Après sa mort, l'Empire carolingien est partagé entre les royaumes de ses fils Charles, Lothaire (qui reçoit le titre impérial), et Louis le Germanique par le traité de Verdun.
Nom et surnoms de Louis Ier
Origine de « Louis »
Louis, prénom d'origine germanique, parfois latinisé en Hludovicus ou Ludovicus, est un prénom traditionnel que l'on trouve dans la généalogie royale franque, et qui commence avec Clovis, forme francisée du nom germanique « Hlod(o)wig », allemand moderne « Lud(e)wig », latinisé en Clodovicus (devenu « Clovis » par déformation).
Louis « le Pieux »
Le qualificatif « le Pieux » est attesté de son vivant (en latin : pius), en particulier par la biographie écrite par le chorévêque de Trèves, Thégan (avant 800-vers 850), l'un de ses trois biographes : Vita Hludovici Pii, et dans le texte écrit par son conseiller Agobard de Lyon, très critique envers Judith, sa seconde épouse, fervent soutien de son fils Lothaire, principal artisan de la déposition de Louis en 833 : Libro duo pro filiis et contra Iudith uxorem Ludovici Pii.
Ce surnom est lié à sa politique religieuse, nettement plus favorable à l’Église que celle de Charlemagne. Durant son règne, Louis réforme les monastères et change de politique à l'égard de la papauté en s'engageant à respecter le patrimoine de saint Pierre, et à ne pas intervenir dans les élections pontificales. Le pape retrouve ainsi, après une période de contrôle exercé par Charlemagne, une certaine indépendance politique.
Il est possible aussi que son surnom de « Pieux » lui ait été valu par sa propension à fondre en larmes lorsqu'il entrait dans des lieux saints, comme ce fut le cas lorsqu'il se recueillit sur la tombe de son père Charlemagne à Aix-la-Chapelle4.
À la cour, il s'entoure de clercs qui le conseillent, comme Agobard (769-840), Frédegis († 834) et Benoît d'Aniane (750-821). En 822, il accomplit une pénitence publique à Attigny. En somme, la politique religieuse de Louis le Pieux a pour objectif de renforcer l'unité de l'Empire, un empire carolingien fondamentalement chrétien.
Louis « le Débonnaire »
Quant à son surnom de « Débonnaire », il n'apparaît qu'une seule fois, durant le haut Moyen Âge, dans la biographie de l'Astronome, la Vita Hludovici. Il n'emploie le superlatif latin mitissimus (« très doux »), que l'on traduit par « débonnaire », qu'une seule fois dans son récit (chap. 21). Mais ce terme fut repris en 1275 par un clerc à Saint-Denis nommé Primat, dans les Grandes Chroniques de France, puis par d'autres chroniqueurs et historiens, qui lui donnèrent donc une importance injustifiée.
Biographie
Origines et débuts
Il est le sixième enfant et le quatrième fils de Charlemagne ; le cinquième enfant et le troisième fils de sa seconde5 épouse Hildegarde de Vintzgau, de la famille bavaroise des Agilolfing6.
Au moment de sa naissance, durant l'été 778, alors que Hildegarde met au monde deux jumeaux, Louis et Lothaire (qui meurt peu après), Charlemagne est parti en expédition en Espagne. La naissance se déroule dans une des résidences royales, la villa Cassinogilum, qui correspond plus certainement à l'actuelle commune de Chasseneuil-du-Poitou (département de la Vienne), qu'à celle de Casseuil (département de la Gironde) sur la Garonne1, selon les historiens7, encore qu'un ouvrage de 16602 désigne Casseneuil en Lot-et-Garonne, où le frère jumeau du roi Louis, Clotaire (ou Lothaire), serait mort et aurait été enterré à l'âge de 2 ans.
Le 15 avril 781, au cours de la célébration de la fête de Pâques à Rome, Charlemagne le fait couronner roi des Aquitains par le pape Adrien Ier8. Il n'a donc pas encore trois ans. Cette cérémonie voit aussi le couronnement du troisième fils, qui n'a pas quatre ans, Pépin, roi d'Italie. Peu après, malgré son jeune âge, Louis est envoyé en Aquitaine, sous la garde d'un tuteur, Arnold, et d'autres officiers9.
Roi d'Aquitaine (781-814)
Durant son règne en Aquitaine, le gouvernement est d'abord assuré par Charlemagne, qui nomme des comtes francs. À partir des années 790 (il a 12 ans), Louis joue aussi un rôle dans le gouvernement de son royaume.
Parmi les personnalités du royaume d'Aquitaine, les principales sont Benoît d'Aniane, conseiller de Louis, d'origine wisigothique, et Guillaume, comte de Toulouse à partir de 788 en remplacement de Chorso, battu par le Vascon Adalric (en). On peut aussi citer Bégon, gendre de Louis à partir de 806, et Hélisachar, son chancelier en 814.
Durant cette période, Louis vit le plus souvent dans ses palais royaux aquitains, à Doué-La-Fontaine, près de Saumur, Angeac entre Angoulême et Saintes, Cassinogilum (très probablement Chasseneuil-du-Poitou), et Ébreuil10, ou encore Jocundiacum (aujourd'hui Le Palais-sur-Vienne, près de Limoges).
Il est, à plusieurs reprises, appelé par Charlemagne à venir passer quelque temps à la cour :
en 785 (il a 8 ans) à Paderborn11 (en pays saxon, à plus de 1 000 km) ;
en 791 (il a 14 ans) à Ratisbonne12, où Charlemagne l'arme d'une épée ;
en 797 (il a 20 ans) à Herstelle13 (Saxe), avec Pépin et Charles ;
en 795, il épouse Ermengarde de Hesbaye ; de ce mariage naîtront : Lothaire en 795, Pépin en 797 et Louis en 806, ainsi que deux filles, Hildegarde et Rothrude (cf. paragraphe « Généalogie ») ;
en 800, il a une entrevue avec Charlemagne à Tours14, alors que celui-ci parcourt le nord de la Gaule avant de se rendre à Rome ; Charlemagne semble avoir pensé à le faire venir à Rome en décembre 800, puis y avoir renoncé15 ;
en septembre 813, alors que ses frères aînés sont décédés récemment, il est à Aix-la-Chapelle pour être proclamé empereur par l'assemblée des grands, puis être couronné, le 11, par Charlemagne16 ; c'est la dernière rencontre du père et du fils, qui repart en Aquitaine.
Les expéditions militaires de Louis
À partir des années 790, il prend part à plusieurs expéditions militaires : en 792, il est envoyé avec Pépin dans une campagne contre le duché de Bénévent17. Mais il s'agit surtout de campagnes en Espagne musulmane, où le pouvoir est détenu depuis 756 par l'émir omeyyade de Cordoue, en rébellion contre le califat abbasside de Bagdad. Les opérations des Francs au sud des Pyrénées bénéficient de l'action des rois asturiens dans l'ouest de la péninsule, et de l'autonomie des gouverneurs musulmans, dont certains pactisent avec Charlemagne.
En 797, Louis mène le siège de Huesca18.
En 800-801, il est à la tête de l'armée franque qui assiège, puis prend Barcelone19.
En 809, il fait partie de l'expédition contre Tortosa20, qui échoue.
De nouveau en 811, avec succès cette fois21. La marche d'Espagne atteint donc le bas cours de l'Èbre, tandis que Saragosse (objectif de l'expédition de 778) reste sous le contrôle des musulmans.
La fin du règne de Charlemagne
En 806, Charlemagne organise un partage de ses territoires en trois royaumes attribués à ses trois fils légitimes : Charles, Pépin et Louis. En plus de l'Aquitaine, Louis aura les régions de l'ancienne Gaule au sud du plateau de Langres (royaume de Bourgogne, Provence). Le titre impérial n'est attribué à personne. Mais ce projet est finalement inutile, puisque Pépin et Charles meurent en 810 et 811.
« Au mois de septembre de cette même année (813), l'empereur Charles réunit une grande assemblée du peuple au palais d'Aix. Venant de tout son royaume et empire s'assemblèrent évêques, abbés, comtes, prêtres, diacres et assemblée des Francs auprès de l'empereur à Aix ; et là ils élaborèrent quarante-six chapitres sur ce qui était nécessaire à l'Église de Dieu et au peuple chrétien. Ensuite se tint une assemblée avec les dits évêques, abbés, comtes et nobles du royaume franc, et ils firent de son fils Louis un roi et un empereur. Ce à quoi tous consentirent pareillement, déclarant que cela était justifié ; et cela plut au peuple, et avec le consentement et l'acclamation de tout le peuple, il fit son fils Louis empereur avec lui, et il perpétua l'empire par la couronne d'or, le peuple acclamant et criant : Vive l'empereur Louis ! Et ce fut une grande joie dans le peuple ce jour-là22. »
L'avènement et le sacre (814-816)
En février 814, Louis apprend la mort de son père alors qu'il se trouve dans son palais de Doué-la-Fontaine.
Revenu à Aix-la-Chapelle après un voyage d'un mois, il procède à différents changements dans le personnel dirigeant, ses conseillers étant promus et ceux de Charlemagne écartés (en particulier ses cousins Adalard et Wala). Il renvoie du palais un certain nombre de femmes qui s'y trouvaient, y compris ses sœurs, qui sont placées dans des monastères.
Contrairement à Charlemagne, il renonce à s'intituler encore roi des Francs et des Lombards ; le seul titre qu'il porte est celui d'empereur, indiquant par là que son autorité est aussi universelle que celle du pape et s'étend comme elle à tous les chrétiens23.
Le 5 octobre24 816, il est couronné et sacré par le pape Étienne IV à Reims25,26. Il est le premier monarque sacré à Reims, pratique suivie par presque tous les rois de France après luinote 1.
Le partage de 817 et la révolte de Bernard d'Italie (818)
Louis fut tout de suite confronté à la nécessité d'organiser sa succession entre ses trois fils, Lothaire, Louis et Pépin. D'une part, l'idée du partage égal entre les fils du souverain avait toujours été appliquée depuis l'origine de la monarchie franque. D'autre part, le pouvoir impérial était, par sa nature même, aussi indivisible que le pouvoir du pape. Fallait-il donc considérer l'Empire comme si indissolublement confondu avec l’État que la succession à celui-ci serait régie par le même principe que la succession à celui-là ou bien, distinguant entre l'un et l'autre, procéder au partage de l’État, en réservant à l'un des héritiers l'autorité impériale27
Louis le Pieux se décida en faveur d'une mesure qui, sans rompre entièrement avec la coutume du partage, la subordonnait au principe de l'unité. En juillet 817, par l'Ordinatio Imperii, il s'associe, comme corégent de l'Empire, Lothaire, son fils aîné, et le désigne comme son héritier. Ses deux autres fils reçoivent des territoires restreints et subordonnés : Pépin reçoit l'Aquitaine et Louis la Bavière. En agissant ainsi, Louis se prononçait contre l'ancienne conception de la monarchie franque telle que l'avaient pratiquée les Mérovingiens et en faveur de la nouvelle conception ecclésiastique de l'Empire27.
Ces dispositions provoquent la révolte de son neveu, le roi d'Italie, Bernard, petit-fils de Charlemagne. Il gagna la Gaule et reçut le soutien de Théodulf, évêque d'Orléans28. Néanmoins, Louis rassemble sans mal des forces afin de mater l'insurrection et Bernard, fait prisonnier, est amené à Aix. Il est condamné à mort, gracié par Louis le Pieux, mais doit subir le châtiment de l'aveuglement. Il meurt deux jours après ce supplice. L'empereur, accablé de remords et poussé par son fidèle Benoît, abbé d'Aniane, se sentira obligé de faire publiquement pénitence mais seulement quatre ans plus tard, en 822, ce qui accrédite aux yeux des aristocrates francs l'idée de la faiblesse de l'empereur, et érige à leurs yeux les ecclésiastiques comme seul rempart à une prise du pouvoir de l'aristocratie28.
En 825, Louis accorde une protection spéciale (charte) au Juif Abraham de Saragosse qui le sert fidèlement dans son palais. Rien de pareil ne se rencontre en faveur d’un marchand chrétien29. Il accorde également un privilège la même année à d'autres Juifs habitant Lyon, auxquels il permet de vivre selon leur foi30,31.
Du remariage (819) au repartage (829)
Peu de temps après la mort de Bernard, Louis s'engage dans une campagne contre les Bretons ; Ermengarde, qui l'accompagne, meurt à Angers, où elle est inhumée.
Louis se remarie en 819 avec Judith de Bavière, de la dynastie des Welf, qui lui donne une fille, Gisèle32, et surtout un autre fils, Charles (né en 823), le futur Charles le Chauve. La naissance de Charles remet en cause le partage de 817 : il faudra « possessionner » ce nouveau descendant. Judith s'allie avec Louis et Pépin, et s'assure le concours d'une partie de l'aristocratie, pour réclamer le partage de la succession entre tous les fils de l'empereur. On assiste en réalité à la formation de deux clans, l'un autour de Judith et l'autre autour de Lothaire, qui s'arrachent les soutiens nobles en offrant divers présents et promesses. L'aristocratie, déjà exaspérée par la politique de Louis Ier, semble y trouver son compte et prépare les prochaines révoltes33.
Très vite, Lothaire, bien que parrain de Charles, refuse toute modification des décisions de 817, et rassemble autour de lui plusieurs aristocrates, formant un parti de l'unité impériale : un grand nombre d'évêques de Gaule, en particulier Jonas d'Orléans et Frédéric d'Utrecht, ainsi que les comtes Hugues de Tours (son beau-père), Matfrid d'Orléans et Lambert de Nantes.
De son côté, Judith favorise l'ascension de sa famille : sa mère devient abbesse de Chelles, son frère Rodolphe abbé de Saint-Riquier et de Jumièges ; son frère Conrad devient abbé de Saint-Gall, et épouse une fille d'Hugues de Tours ; sa sœur Emma épouse (827) Louis de Bavière. Les échanges entre Louis le Pieux et l'empereur grec de Constantinople, Michel II, aboutissent à des emprunts religieux et culturels : au cours d'une ambassade en 827, l'empereur byzantin lui fournit l'ensemble des œuvres de Denys l'Aréopagite, dont le roi franc souhaitait faire réaliser une traduction34.
Au cours de ces années, un autre personnage joue un rôle de plus en plus important : le marquis de Septimanie, Bernard, fils de Guillaume de Gellone, un soutien de Judith et de Charles. Marié en 824 à Aix avec Dhuoda, il bénéficiera ensuite de son rôle[pas clair] dans la défense de Barcelone, attaquée par les musulmans de Cordoue en 826, défense qu'il a dû mener seul, malgré les dispositions prises par l'empereur pour lui envoyer des renforts, avec Hugues de Tours et Matfrid d'Orléans. Ceux-ci n'ayant pas agi conformément aux ordres, ils sont destitués. Bernard de Septimanie devient un des principaux conseillers de l'empereur.
En 829, lors de l'assemblée annuelle, tenue à Worms, Louis le Pieux modifie sa succession pour y intégrer Charles, à qui sont attribués des territoires en Alsace, Rhétie et Bourgogne, avantages qui ont pour résultat d'amener Louis et Pépin à se rapprocher du parti de Lothaire. Celui-ci se trouve privé de son titre de régent, et s'en va en Italie soumettre sa querelle au pape35. Wala est également écarté (au monastère de Corbie), tandis que Bernard devient chambellan, et reçoit la responsabilité de l'éducation de Charles.
À la suite de ces changements, Bernard de Septimanie et Judith sont l'objet d'une campagne de dénigrement de la part des partisans de Lothaire, dirigés par Wala : à l'extrême, ils sont accusés d'adultère, voire de sorcellerie et de tentative d'assassinat. Bernard est accusé d'accaparer tout le pouvoir à Aix, au détriment d'un empereur trompé et envoûté36.
La période des révoltes et des guerres civiles (830-835)
La révolte de 830
Une première révolte éclate en 830 : Pépin et Louis s'emparent du palais impérial et de l'empereur, et le contraignent à enfermer Judith dans un monastère, Charles étant lui aussi confié à des moines. Bernard de Septimanie a dû partir en hâte et il se réfugie dans ses domaines du midi. Lothaire, revenu d'Italie, maintient son père au pouvoir, mais sous son contrôle d'empereur associé.
Louis le Pieux bénéficie alors de l'appui des évêques de Germanie et engage des négociations avec Pépin et Louis, qui rompent avec Lothaire. Lors de l'assemblée tenue à Nimègue en 830, Lothaire accepte de repartir en Italie. Louis se décide alors à rompre le partage de 817 pour redécouper de nouveau le territoire, mais cette fois-ci en quatre parts. Le partage est officiel en 831 : Lothaire garde l'Italie et doit conserver le titre impérial jusqu'à sa mort, le reste de l'empire est partagé entre Pépin, Louis et Charles. Ces royaumes doivent devenir indépendants à la mort de Lothaire.
La confiscation de l'Aquitaine (832)
Malgré cela, Pépin et Louis continuent leur agitation. Pépin, au service de qui Bernard de Septimanie s'est placé, s'étant rebellé, l'empereur procède à la confiscation de ses domaines lors d'une grande assemblée qu'il a convoquée au palais de Jocundiacum (aujourd'hui Le Palais-sur-Vienne près de Limoges) en octobre 832.
La révolte de 833 et la destitution de l'empereur
En 833, Judith entame une négociation avec Lothaire, en vue d'un partage de l'empire entre lui et Charles.
Le « Champ du mensonge » (juin 833)
Lothaire, à la tête d'une armée, franchit les Alpes, accompagné du pape Grégoire IV, rejoint ses frères et marche avec eux contre leur père. La rencontre eut lieu à la fin du mois de juin en Alsace, dans un lieu appelé ensuite « Champ du mensonge »note 2. Durant les négociations37, les partisans de Louis le Pieux l'abandonnent l'un après l'autre. Ce résultat est notamment dû à l'action du pape, qui renforce ainsi son influence. Au nom de la paix de l'Église, dont l'Empire n'était que la forme temporelle, il revendiqua le droit d'intervenir, il rétablit Lothaire dans sa dignité primitive35 et emmena Judith en Italie. Charles est placé au monastère de Prüm.
La pénitence de Soissons (novembre 833)
En novembre, Lothaire, soutenu par les évêques de Gaule, notamment Agobard de Lyon et Ebon de Reims, impose à son père une pénitence publique qui se déroule dans l'abbaye Saint-Médard de Soissons, devant une assemblée de clercs et de laïcsnote 3. Louis est obligé de confesser ses nombreux « crimes » et contraint d'abdiquer la dignité impériale.
En 834 Hugues (802-844), abbé laïc de nombreuses abbayes, devient archichancelier.
La guerre civile de 834 et le rétablissement de Louis le Pieux
Les résultats obtenus par Lothaire en 833 ne correspondaient pas aux vœux de Louis et de Pépin. Ils reprirent les armes, et la lutte continua. Une coalition entre Louis le Pieux, Louis de Bavière et Pépin (avec Bernard) se forme de nouveau contre Lothaire. Une armée est rassemblée à Langres. Lothaire réussit à s'emparer de Chalon, où sont exécutés Gaucelme et Gauberge, frère et sœur de Bernard de Septimanie. Mais il est finalement contraint de repartir en Italie.
En 835, Louis retrouve son titre d'empereur, lors du concile de Thionville.
La fin du règne : une relative accalmie (835-840)
En 837, Louis le Pieux attribue à Charles un royaume à partir de territoires de la vallée de la Meuse, auxquels il ajoute, en 838, à la suite de la mort de Pépin, l'Aquitaine, malgré la présence d'un héritier légitime, ce qui amène une tension avec les aristocrates aquitains.
Judith, après avoir fait assassiner l'évêque Frédéric d'Utrecht, conçoit le projet d'un rapprochement de Charles avec Lothaire, à qui en 839, lors de l'assemblée d'Aix, l'empereur accorde les territoires à l'est du Rhin. Dès lors, c'est Louis de Bavière qui devient l'ennemi principal.
Mais Louis le Pieux meurt peu après le 20 juin 840 dans une île du Rhin, à Ingelheim, au cours des préparatifs pour une campagne contre son fils. Il est inhumé auprès de sa mère dans l'abbaye Saint-Arnould de Metznote 4. Après sa mort, les hostilités reprennent entre les fils, aboutissant à un nouveau partage de l'empire lors du traité de Verdun (843).
Généalogie
Voir aussi Carolingiens
┌─ Pépin dit le Bref (v. 715-768), maire du palais de Bourgogne (741), de Neustrie (741), d'Austrasie (747), roi des Francs (751).
┌─ Charles dit le Grand ou Charlemagne (747-814), roi des Francs (768), empereur d'Occident (800).
│ └─ Bertrade de Laon (-783).
│
Louis Ier dit le Pieux
│
│ ┌─ Gérold Ier de Vintzgau (v. 725-v. 786)
└─ Hildegarde de Vintzgau (v. 757- 783).
└─ Emma d'Alémanie (-798), fille de Nébi.
Louis Ier dit le Pieux
1) ép. vers 794 Ermengarde de Hesbaye
2) ép. en 819 Judith (cf. Welfs)
├─De 1 Lothaire Ier (795-855), empereur d'Occident (840-855), épouse en 821 Ermengarde de Tours (cf. Étichonides)
│
├─De 1 Pépin Ier (v. 797-838), roi d'Aquitaine (817-838), épouse en 822 Ringarde.
│
├─De 1 Rotrude (v. 800-).
│
├─De 1 Hildegarde (v. 803-857), épouse de Gérard d'Auvergne38, abbesse de l'abbaye Saint-Jean de Laon.
│
├─De 1 Louis dit le Germanique (v. 806-876), roi de Germanie (843-876).
│ ép. en 827 Emma (cf. Welfs)
│
├─De 2 Gisèle (v. 819/822-874)), épouse d'Eberhard de Frioul (cf. Unrochides)→ famille des Unrochides.
├─De 2 Charles II dit le Chauve (823-877), roi de Francie occidentale (840-877), empereur d'Occident (875-877).
│
├─Avec une concubine dont le nom n'est pas connu
├─Aupaïs (v. 793-852), épouse de Bégon de Paris, fils de Gérard Ier de Paris
├─Arnulf (v. 794-v. 841), comte de Sens en 817
À noter que Gisèle étant née en 820, elle est plus probablement la fille de Judith de Bavière.
Tombeau de Louis le Pieux
Charlemagne avait fait de l'abbaye Saint-Arnoul de Metz la nécropole d'une partie de sa famille : sa femme Hildegarde, ses sœurs, ainsi que ses fils, dont l’empereur Louis le Pieux, y furent enterrés. Il s'agirait originellement d'un sarcophage du Ve siècle sorti des ateliers d'Arles ; seuls des reliefs sculptés de la face antérieure ont alors pu être conservés, toutes les autres parties du sarcophage ayant été détruites ou dispersées depuis la Révolution. Les fragments conservés permettent de reconnaître l'iconographie du Passage de la mer Rouge39.
Selon l’abbé Thibault (1239), les souverains étaient inhumés avec grand soin (il retrouva vêtements de soie, gants, anneaux, bâtons et couronnes dans certaines tombes).
Le siège de Metz par Charles Quint en 1552 entraîna la destruction de l’abbaye. Elle fut transférée, avec les tombeaux impériaux, à l’intérieur des remparts dans le couvent dominicain des Prêcheurs, construit en 1221, couvent qui, à l’exception de l’église, fut reconstruit au XVIIe siècle. On peut aujourd’hui voir ces bâtiments, avec en particulier le cloître, l’ancien réfectoire et l’ancienne sacristie.
Après le transfert de 1552, Henri II, roi de France, fit élever un mausolée dans la nouvelle abbatiale, du côté de l'épître. Le nom du sculpteur n'est pas connu mais un dessin du XVIIIe siècle permet d'en apprécier la majesté. Il s'agit d'un tombeau-effigie, aux formes verticales dominantes, tombeau grandiose qui répond au goût du XVIe siècle. Moins grand que les tombeaux royaux renaissants de Saint-Denis, le monument se devait de célébrer la gloire impériale carolingienne dont le Valois se voulait l'héritier. Le gisant de Louis le Pieux est couché directement sur la dalle-couvercle et occupe quasiment toute la longueur du sarcophage antique incorporé dans le nouvel arrangement. L'empereur est couronné, il tient le sceptre dans la main droite ; sa tête est appuyée sur un coussin, les pieds se dressent sans appui. Deux colonnes engagées ou adossées reposent sur la dalle-couvercle ; elles supportent un couronnement qui termine harmonieusement le tout. La partie inférieure du tombeau est constituée du sarcophage antique, amplifié par des pilastres ou des colonnes cannelées, disposées latéralement, agrémentées de coquilles et de cartouches. La cuve repose sur trois protomés de lion à tête anthropomorphe. Les lions tiennent entre leurs pattes des écussons bipartites avec lys royal et aigle impérial39.
Lors de la Révolution, elle fut confisquée comme bien national, les religieux furent expulsés et les tombeaux impériaux carolingiens détruits.
Une partie du tombeau de Louis le Pieux se trouve aujourd'hui au musée de Metz.
Hommages et citations
Odonymie
Rue Louis le Pieux : Thionville (cela semble être le seul cas d'utilisation publique du nom de Louis le Pieux, en France)
Rue Louis le Débonnaire : Attigny, Metz, Saint-Benoît-sur-Loire, Soissons
Citations
Napoléon Ier parlant aux évêques de France en 1809 : « Messieurs, vous voulez me traiter comme si j'étais Louis le Débonnaire. Ne confondez pas le fils avec le père… Je suis Charlemagne… »
Birth:
Juni/August
Buried:
St. Arnulf
Louis married Koningin Judith von Altorf in February 819 in Aachen, Nordrhein-Westfalen, Deutschland. Judith (daughter of Graaf In Beieren Welf I. von Altdorf and Heilwig von Sachsen) was born about 797 in Altdorf, Bayern, Deutschland; died on 19 April 843 in Tours, Indre-Et-Loire,Centre-Val de Loire, France; was buried in Tours, Indre-Et-Loire,Centre-Val de Loire, France. [Group Sheet] [Family Chart]
|
846 - 879 (32 years)
